Gaande

We kuierden door de polder, onze
woorden echoden eigenheid die
donker opklonk uit een vertrouwde
kelder, wars van wanklank, sleetse
manieren, verweerde waarheden.

 

Eenmaal uitgesproken dansten de
woorden langs de slootranden als
stofjes in een lage lichtstraal over
bestofte weckflessen.

 

Ik zag rozig blozende stoofpeertjes glanzen
achter glas, proefde zwartzoete zomerbramen.

 

Ontstaan in een vijfwoordgedichtensessie met Aaltje op 14-6-2019 waarbij we elk een gedicht schreven waarin vijf willekeurig gekozen woorden verwerkt moesten worden. In dit gedicht waren dat: manieren, eigenheid, gaande, vertrouwd, gesproken.

Tijger in de tuin

We staan op het balkon, blazen in zeepsop en kijken de wegzwevende bellen na.
Dan stokt kleinzoons blik.
‘Waar kijk je naar, Louk?’
Hij wijst naar de tuin beneden, een meters hoge stadsjungle die ons balkon nog net niet heeft bereikt.
Resultaat van de tuinvisie van de benedenburen waarin snoeien en onkruid wieden niet voorkomen.
Ik volg zijn vinger en staar naar de groene chaos.
‘Wat zie je?’
‘Tijger’, zegt hij.
Zijn vinger blijft wijzen naar een plek midden in het groen.
Louk zegt nooit zomaar iets en jokken of fantaseren zitten niet in zijn aard.
Dus tuur ik, knipper met mijn ogen, tuur weer.
‘Een tijger, Louk?’
Geduldig herhaalt hij: ‘Tijger. Oma kijken.’
Hij zwaait naar de tijger, glimlacht.
Ik concentreer me, ik wil zien wat hij ziet!
Het duurt even, ik twijfel, beweegt daar iets?
Het is als met een woord waar je niet op komt, het ligt op het puntje van je tong maar komt niet verder: er ligt een tijger op een puntje van mijn netvlies.
Ik moet gewoon nog beter mijn best doen.
Zie ik daar iets bruingeel gestreepts bewegen?
Ja.
Echt waar.
Bijna.
——————————–

Lezer, geniet je zonder vragen van dit verhaal? Lees dan niet verder!
Als dit verhaal vragen oproept, lees dan door. Ik geef wat achtergrondinformatie die wat tipjes van de sluier oplicht. Een paar, niet alles …

 

Nog dagen mijmerde ik door over dit voorval, over wat Louk wel zag en ik niet:
-Louk is geboren en groeit op in Rotterdam Noord en is dol op wilde dieren: olifanten, apen, giraffen en, jawel: tijgers.
Hij bezoekt ze vrijwel wekelijks in diergaarde Blijdorp, bijna om de hoek.
En, niet gehinderd door kennis over eigenschappen, eetgewoonten of de natuurlijke habitat van tijgers, is het voor hem net zo gewoon dat hij naar de tijgers gaat als dat de tijgers naar hem komen.  
-De tuin van de benedenburen lijkt op het buitenverblijf van de tijgers in Blijdorp.
-Maar: toen dit gebeurde was er geen tijger ontsnapt uit Blijdorp.

 

-Ander aspect van dit verhaal:
Epileptische verschijnselen veroorzaken bijzondere sensaties in de waarneming.
Onlangs las ik een recensie over de film ‘Ik ben er even niet.’
In deze film beantwoorden vier jongvolwassen epilepsiepatiënten de filosofische vraag: ‘waar ben je, wanneer je er niet bent?’
Ze vertellen wat zij ervaren tijdens absences (een lichte vorm van epilepsie).
Een citaat:
‘Mensen met absences zien van alles. Wolven. Een soort oneindige broccoli. Zwarte gaten waarin ze verdwijnen. Echt van alles.’
Louk heeft een ernstige vorm van epilepsie.
Wat hij ervaart tijdens epileptische aanvallen en absences, kan hij niet vertellen.
Daar heeft hij de woorden niet voor.
Hij wijst gewoon naar de tijger in de tuin.

 

14-5-2019    

Sprootjes

Ik sluit aan in de rij voor de kraam.
Het oude echtpaar naast me is aan de beurt.
Leunend op haar rollator pakt zij een verkreukeld boodschappenbriefje uit haar jaszak en leest op wat er staat.
Van opzij zie ik gelijkmatige hanenpoten met grote lussen aan de medeklinkers, een handschrift uit het Ot en Sien tijdperk.
Haar man houdt de tas open, de marktkoopman stapelt alles erin.
Als de tas halfvol is, vouwt ze het briefje op, stopt het in haar zak, port haar man in zijn zij: ‘Willem, weet jij wat we nog meer moeten?’
Hij haalt zijn schouders op.
‘Aan jou heb ik ook niks’, blaft ze.
Hij zucht, zwijgt.
De marktkoopman knipoogt naar hem, wendt zich tot haar: ‘Hejje nog meer nodig, Marie?’
Haar gezicht kreukt van het denken, er moet duidelijk nog iets maar ze komt er niet op.
Ze kijkt over de uitgestalde groente, werpt een vragende blik op mij.
‘Appels?’ probeer ik, ‘aardappels?’
Ze schudt haar hoofd, weifelt: ‘Doe maar, eh…’
Ze zucht, ‘een pond sprootjes?’
Vragend kijk ik naar de marktkoopman, wat bedoelt ze?
Hij grijnst, pakt een zak en vult die geroutineerd met rode bietjes: ‘Asjeblieft Marie, tot volgende week en niks doen wat ik doe hoor.’
Een opgeluchte lach glijdt over haar gezicht.
Omstandig telt ze hardop een paar briefjes en muntgeld uit in de hand van de marktkoopman.
Ik kijk ze na, zij langzaam lopend achter haar rollator, hij een halve meter achter haar, leunend op zijn stok.
‘Doe mij ook maar sprootjes’, zeg ik.

 

2-4-2019         

Pa’s omelet

Mijn vader was de enige uit zijn klas op de lagere school die in 1936 naar de MULO mocht.
Die haalde hij met hoge cijfers.
De jaren daarna werkte hij zich door zelfstudie op tot registeraccountant.
Zijn hobby was schaken, hij was regelmatig kampioen van schaakclub Ons Genoegen in Amersfoort.
Een intelligent mens met twee linkerhanden die zich verre hield van het huishouden, dat deed mijn moeder.
De rolverdeling binnen hun huwelijk was strikt traditioneel.
Koken deed hij niet, zelfs koffie of thee zetten en inschenken deed mijn moeder.
Alleen zijn glas wijn ’s avonds schonk hij zelf in.

 

Geen wonder dan ook dat de sporadische keren dat van deze strikte scheiding der taken werd afgeweken, in mijn geheugen staan gegrift.
Een of twee keer per jaar kondigde hij op zondagmiddag aan dat hij die avond zou ‘koken.’
Omdat dat zo zelden voor kwam, maakte zich een lichte opwinding van ons meester, dat betekende omeletten!
Mijn moeder bakte wel eens eieren voor ons maar ‘de omelet’ was, om voor mij achteraf onduidelijke redenen, kennelijk het terrein van mijn vader.

 

Vervolgens begaf hij zich naar de keuken waar mijn moeder alles klaar zette wat hij nodig had.
Hij brak een stuk of wat eieren in een kom waarbij hij op miraculeus handige wijze wist te voorkomen dat eierschaalresten in het eimengsel terecht kwamen.
Een scheut melk erbij, even klutsen en dan goot hij de eerste portie in de koekenpan.
Even bakken tot het mengsel stolde, keren, wat hij verbazend handig deed, nog even bakken, klaar!

 

Diep doordrongen van het bijzondere van de situatie smulde ik van pa’s omelet.
Met aandacht, met zout, peper en augurkjes en complimentjes aan mijn vader: ‘Lekker hoor!’

 

13-3-2016

Realiteit

Want waar anders was de
waarheid
dan in de plaatsen waar we
woonden en waar
jouw ziel nog rondwaart

 

Zo beschreven bestaat er
geen verschil tussen
liefde en verlies
of hoogstens
leegte die waardevol
en dierbaar is

 

Ontstaan in een vijfwoordgedichtensessie met Aaltje op 15-6-2019 waarbij we elk een gedicht schreven waarin vijf willekeurig gekozen woorden verwerkt moesten worden. In dit gedicht waren dat: waardevol, beschreven, verschil, anders, plaatsen
Geplaatst op de site van: 500 Magazine Aan Zee op 27-11-2019 

En Leonard baste

Een mens heeft zeer zei ze, waar
het brein niet bij kan. Toen woorden
tekortschoten susten haar ogen, plaatsten
haar handen naaldjes, kwamen tranen

 

Zelfs de hemel huilde mee, de wolken
braken, de wereld werd een zee zonder
schuiltroost. Een waterwonder dat
het zeer verteerde.

 

Brem bloeide gele druppels, Leonard
baste dat het goed was
‘Amen’

 

13-6-2019

Huisgenoot

Ongepland en ongewild zwanger was ik van haar.
Ruim een jaar.
In een warme nacht, begin september, werd ze geboren.
Het was een zware bevalling die me uitgeput achterliet met een dwingeland die vanaf toen maandenlang, dag- en nacht, zeurde of gilde om aandacht.
Als ik huilde was ze stil.
Maar soms had ik geen zin in huilen en gooide ik haar in mijn kelder, draaide de deur op slot, smeet de sleutel in de struiken en ging weg.
Elke keer weer ontsnapte ze en zocht koppig net zo lang tot ze me vond.
Dan klampte ze zich aan me vast, annexeerde mijn hoofd, mijn hart, mijn leven.
Tot de dag dat ik toegaf, ging zitten en luisterde naar haar.
Toen begreep ik: ze is een blijvertje.
Het moest maar.
Ik maakte plaats voor haar in mijn huis en in mij.
In de jaren daarna wenden we aan elkaar.
We vergroeiden, zij liet me af en toe met rust, ik leerde luisteren naar haar en erkende dat ze vaak gelijk had.

 

Achttien wordt Rouw dit jaar, begin september.
De afgelopen jaren ging ze puberen, was soms lief, soms dwars.
Als ze me uitschold, berispte ik haar.
Dat doet ze nu niet meer.
Ze maakt zich los, verdwijnt steeds vaker, een nacht, dagen, weken.
Dan ben ik opgelucht.
Nee, ik maak me geen zorgen om haar.
Ze komt namelijk altijd terug.
We zijn van elkaar.

 

9-6-2019

Mijn land

Waar ‘doe maar gewoon’ de norm is en boven t maaiveld je kop wordt afgerukt.
Waar God alles ziet en de buren nog meer maar je weken dood in huis kunt liggen.
Waar protocollen, procedures en polderen de menselijke maat ontmoedigen.
Waar de grootste monden de meeste zendtijd krijgen.

 

Waar vrijheid van meningsuiting inhoudt dat kwetsen wordt veroordeeld maar niet verboden.
Waar veel bespreekbaar is maar nog meer onder een stinkende mantel van liefde verdwijnt.
Waar misstanden door vileine cabaretiers tot kunst worden verheven.
Waar men liever zingt ‘Mag ik dan bij jou’ dan het zijn naaste rechtstreeks aan te bieden.

 

Waar eendrachtig wordt gerouwd om rampen maar niet te lang want tijd is geld.
Waar mantelzorgers ‘maatschappelijk participeren’ als ze het vuur uit hun sloffen lopen voor een naaste.

 

Rivierenland vol gemeut en gemier in volle steden en leeglopende dorpen.
Maar gelegen langs een weergaloze oude kustlijn.

En dat vergoedt veel, heel veel.
9-8-2016

Snijplankselfie

Vlekken van vervloekte uientranen en
vingertopjesbloed, barsten van
uit vingers geglipt, gevlochten
kerven als het vermoeide hoofd van
een honderdjarige

 

 
levenslang mee op vakantie, meeverhuisd
gebruikt gesopt met kokend water begoten
ontelbaar vaak bij de stapel voor de stort gezet
maar weer mee terug genomen want

 

 
het croissantje oude kaas kwijnde weg

 

3-6-2019

Potloodfietser

Een zondagmiddag, we wandelen in de polder en genieten van het zomerse groen.
We zijn niet de enigen, wat mij mijn stokpaardje doet berijden: ‘Waarom dragen oudere mannen ‘s zomers van die vormeloze fantasieloze beige korte broeken?’
Natuurlijk is dat een retorische vraag, geen wonder dat man knikt, zucht, maar wijselijk niets zegt.
‘Kijk, weer zo een’, wijs ik naar een fietser in precies zo’n broek.
Ik open mijn mond al voor een fikse veroordeling maar zwijg abrupt als de fietser ons nadert.
Want wat ik zie is niet huidkleurig, het is huid.
En schaamhaar.
En een ferm geheven geslachtsdeel.
Minzaam groetend fietst de man ons in zijn donkerblauwe polo en blote billen voorbij.
Ik por man: ’Zag je dat?’
Maar man heeft het niet gezien.
Hij, een fervent zweefvlieger, bestudeerde net de wolken om te kijken uit welke hoek de wind waaide.

 

29-5-2019