Blindelings

Een ‘ongelukkig kind’ was achterlijke Bertje
arm van geest en een straf van God; waarom
wachtte hem dan wel het hemelrijk vroeg ik
en ons niet, waarom waren wij niet als Bertje?  

 

Maar kinderen die vragen worden overgeslagen
door de kanselgalmers, de vingerwijzers, 
de foeifronsers met hun betonnen geboden 
doorgekookt met bitter lof en draadjesvlees, 
met deemoed, dankbaarheid en doodsangst.
Kokhalzend ingeslikt brandden ze in mijn binnenste
tot ik ze overgaf en liet gaan zoals je een 
oude hond uit jouw lijden verlost, over geeft.

 

Het kind op mijn schoot lust geen lof, kent
geen geboden zonder vragen dwaalt hij 
door de dagen; zijn lijden is diep zijn leven 
zwaar maar zijn lach is licht en hij drukt 
kusjes op mijn kruin als we luidkeels lezen 
over papa jofes en mama mia die hun kindje 
jesus een godsgodswonder noemen.
Blindelings geloven wij elkaar, loven wij elkaar.

 

1-10-2017

Zondagochtend

Een zomerse zondagochtend, mijn slaapkamerraam staat open.
Geroezemoes klinkt op het pad voor het huis, stemmengemurmel, het geluid van stappen die naderen en voorbij gaan.
De ramen in de kerk voor mijn huis staan ook open.
Ik hoor geschuifel van voeten, stilte, de dienst begint, zingen, praten, stilte, zingen.

 

Langzaam word ik wakker en wacht soezend op wat komt.
Voor mijn geestesoog ontvouwt zich de vertrouwde ceremonie die me terugbrengt in de tijd.
De eerste jaren was er de zondagschool, later de zondagse kerkgang.
Ankers in een bestaan gevuld met zekerheden en Godsvertrouwen, waar weinig plaats was voor waaromvragen.

 

Ik blijf luisteren, stil, bijna stiekem en wacht, zou het dit keer?
Ja! Daar klinkt een gouwe ouwe.
‘Een naam is onze hope.’
Zonder haperen zingt mijn stem de coupletten foutloos mee.

 

Het instituut ging me tegen staan.
De boodschap blijft me boeien en waait soms op een warme zondagochtend weer naar binnen.
 
17-10-2015                                 

Paashaasmonoloog

‘Nee, geen koffie, geen tijd voor, die klus moet af.
Bovendien zoeken ze me, die lui van die blauwe enveloppen. Alleen maar omdat ik een beetje bijbeun. Hebben ze niks beters te doen dan seizoen werkers te pakken? Het is niet eens mijn corebusiness, dit, dat rare pak, dat gedoe met die eieren.
Nee, geef mij maar die daken in de winter, lekker rustig beetje pakjes door schoorstenen smijten, relaxed man.
Maar ja, de baas zat omhoog, dus dan pak je die klus.
Allemachtig, wat krijsen ze daar, verwende apen, kunnen ze mijn eieren zeker weer niet vinden.
Krijg ik de schuld natuurlijk.
Kan ik het helpen dat die ouders design wildernissen aanleggen in die achtertuinen? Ondank is ’s werelds loon.
Ik pik het niet langer, ik kap ermee, de rest pletter ik in de berm. 
Ik ren naar Schiphol, nog mazzel dat ik niet met die trage stoomboot terug hoef, ik pak de baas z’n privéjet.
Zoek het maar uit met die eieren, ik lig straks lekker in mijn hangmat in de zon in Spanje.
De groeten!’

 

29-2-2016

Mijn gebed

Voor Giny

 

Oktober 2018
Vandaag oogt Hans helder maar zwak als ik binnen kom.
We praten weinig, het belangrijkste is al gezegd.
Als Giny koffie zet, vraagt hij: ‘Wil je iets moois horen?’
Natuurlijk wil ik dat.
Hij pakt de afstandsbediening en zoekt een YouTube filmpje.
Terwijl we koffie drinken, luisteren we naar ‘Mijn gebed.’
‘Feike Asma op het orgel’ fluistert hij.
Hij gaat op in de muziek, zijn ogen glanzen, zijn lippen prevelen de woorden mee die D.C. Lewis zingt, zijn handen dirigeren het orgel.
‘Hoor je die trompetsolo, prachtig toch?’
Ik knik: prachtig.
Ik kijk hoe hij geniet.
Net als mijn vader toen dit nummer uitkwam, jaren geleden.

 

April 2019
Terwijl ik koffie drink, klinkt ‘Mijn gebed’ uit de radio.
Destijds, in de jaren zeventig, vond ik het een draak van een smartlap, vandaag drupt er iets over mijn wangen terwijl ik luister.
Ik denk aan ze.
Hans zag uit naar het hiernamaals, mijn vader vreesde het.
En ik, hoopvolle twijfelaar, fantaseer over een mooie oude kerk met een prachtige akoestiek waar ze Feike Asma ontmoeten, die voor hen de sterren in de hemel speelt.
Ze genieten.
Tot Feike opzij schuift op het orgelbankje en hen wenkt: het is jullie beurt.
Hoe dan hemelse orgeltonen klinken, perfect harmoniërend met twee mannenstemmen die ‘Mijn gebed’ zingen.
Met halverwege die weergaloze trompetsolo.
 
 
17-4-2019

Herkomst

Hij ving de vergezichten in haar ogen,
zij smolt voor zijn passie, bakte zijn biefstuk
streek zijn hemden, poetste zijn brillenglazen en
bleef zorgen toen zijn blij verdween, zijn
bang verscheen en er geen chocola genoeg
meer was voor haar ongeduld.

 

Mij voedden ze met zondagse sudderlapjes
zuinige Hiltermanzekerheden  en kleren op de groei
met bang voor anders, met: ‘zo zijn wij nou eenmaal.’

 

Ik gloeide bij zijn Bach zijn schalkse
sint gedichten, vergroeide met haar
nuchterheid zocht eigen braamzoet en
bosbesblauw, vond haar flinters lef, ontdekte
zijn vervlogen dromen in de kieren
van hun muren.

 

 
9-3-2019
(dichtproject met Aaltje van Wieringen, wij schreven elk een gedicht geïnspireerd door het gedicht ‘Topografie van mijn geboortegrond’ van Rutger Kopland

Zondag

Een zonnige zomerdag, bomen en struiken ogen augustusgroen, het is warm.
De straten zijn uitgestorven, het is vakantietijd.
We wandelen met kleinzoon in de wandelwagen.
Hij noemt de rode, gele en blauwe bloemen in de tuinen die we passeren en wijst de weg naar zijn favoriete speeltuin.
Net als ik bedenk hoe heerlijk rustig ik hier woon, zucht schoondochter: ‘Wat is het op zondag toch altijd dood in dit dorp.’
 
Door Schrijven Online gekozen op 12-4-2019 als een van de vijf ultrakorte verhalen van week 15 die opvielen in de Facebookgroep Schrijven Magazine Ultrakorte verhalen vanwege hun originaliteit, verrassende wending, kwaliteit of spraakmakendheid
 
 

Papier-pen-dialoog

‘Wat doet ze toch? Mij mikte ze in haar bureaula, ze verdraagt mijn maagdelijkheid niet.’
‘Mij smeet ze weg maar ik lekte inkt op de vloerbedekking.’
‘Echt? Was ze boos?’
‘Ze vloekte omdat ze mijn dop was vergeten.’
‘Wat doet ze moeilijk.’
‘Ze twijfelt of ze het kan, schrijven. Stom, ze vergeet steeds dat de beelden in haar hoofd vanzelf in woorden stromen als ze gaat zitten en ons pakt.’
‘Wacht, ze maakt aanstalten, ik zie het aan haar ogen. Aha, omtrekkende bewegingen: koffie, muziek, bureau leegmaken. Dat oogt veelbelovend.’
‘Hoera, ze pakt me.’
‘Ja! Mij ook! Aan het werk!’

 

28-12-2015

 

Geplaatst 10-4-2019 op de site 500Magazine Aan Zee in het kader van de schrijfuitdaging: hoe schrijf je jouw verhaal?

Jarig

Voor Elisabeth

 

Vandaag wordt mijn grote broer zestig.
Ik bel de instelling waar hij woont en vraag hoe het met hem gaat, kan hij bezoek aan vandaag? Van mij en zijn moeder?
De verpleegkundige vertelt dat hij wat afwezig is, in zichzelf gekeerd. Maar hij heeft zichzelf vanmorgen wel zonder aansporen gewassen en aangekleed.
Zijn angsten en wanen lijken wat minder actief.
‘Ik denk dat hij het fijn vindt als jullie komen, een rustig bezoekje gaat vaak goed. Tenminste, als je hem niet aanraakt. Maar dat weet je.’
Dat weet ik.

 

Ik bel het verpleeghuis hoe het met mijn moeder gaat vandaag.
‘Ze heeft een rustige nacht gehad en vindt het vast fijn als je komt’, zegt de verzorgende.
Ik vertel dat ik samen met haar, haar jarige oudste zoon wil bezoeken.
‘O, dat wil ze vast wel, ze maakt graag ritjes met jou.’

 

Ze zit klaar in haar mooiste jurk, donkerrood met een roze sjaal om haar schouders.
Vragend dwalen haar ogen over me heen, tot ze me herkent.
Haar gezicht licht op.
Als ik haar knuffel, legt ze haar hoofd op mijn schouder.
Even zitten we zo.
‘Mam, ga je mee naar Koos? Je oudste zoon? Hij is jarig vandaag.’
Onzeker kijkt ze me aan.
‘Mam, ga je mee, een ritje in de auto? Dan gaan we even taart eten bij Koos, hij is jarig.’
Ze knikt weifelend.

 

Ze zit naast me en kijkt om zich heen, tikt af en toe op mijn arm, wijst naar uitbottend lentegroen, bomen, de strakblauwe hemel.
Ze lacht, geniet geluidloos.
Woorden hebben haar al lange tijd verlaten.

 

Koos zit in een hoek van de afdelingshuiskamer.
Hij staart naar buiten, zijn hoofd luisterend geheven.
Ik wacht tot hij zijn hoofd wendt en zijn blik op ons valt.
Dan zwaai ik, roep ‘Gefeliciteerd Koos.’
Hij reageert niet.
Langzaam gaan we naar hem toe, vermijden onverhoedse bewegingen, daar schrikt hij van.
Ik manoeuvreer mijn moeder in de lege stoel naast hem.
Hij verstijft, kijkt nors voor zich uit.
Even zitten we zo.
‘Zal ik thee halen?’ vraag ik.
Ze knikken allebei. Mooi.
Als ik terugkom met thee, schenk ik in en leg de aardbeigebakjes die ik heb meegenomen op schoteltjes.
Langzaam drinken we thee, eten gebak.
Koos’ trekken verzachten, hij is dol op zoetigheid.
Af en toe kijkt hij naar mij, naar onze moeder.
Zij kijkt naar hem, verwonderd, vragend, haar lippen bewegen geluidloos.
Ik drink mijn thee, denk aan haar zelf gebakken appeltaarten, ze waren fameus in de buurt, net als de kwajongensstreken van mijn grote broer.

 

Als ze haar gebakje op heeft, veegt ze haar mond af met haar sjaal.
Ze kijkt naar Koos, reikt haar hand naar hem, aarzelt boven zijn arm.
Als Koos terugdeinst, trekt ze snel haar hand terug.
Tranen glinsteren in haar ogen.
In haar schoot verfrommelen haar handen de sjaal. 
Dan pakt ze een uiteinde van de sjaal.
Beweegt het langzaam naar hem toe, houdt het boven zijn been.
Behoedzaam legt ze het op zijn broek, strijkt het glad.
Dan trekt ze haar hand weer terug.
Alle drie kijken we naar haar roze sjaal op Koos’ vale spijkerbroek.
Koos’ gezicht vertrekt.
Hij heft zijn arm, aarzelt, legt dan zijn hand op de roze vlek.
Vredig zitten we bijeen.

 

8-4-2019

Erbarme dich

Luisterend naar het gemurmel om me heen sta ik in de rij.
Ik ben op tijd: voor me staan zo’n dertig mensen, achter me groeit de rij gestaag en kronkelt zich over het kerkplein.
Achter me klinkt ineens een luide vrouwenstem.
Als ik om kijk, zie ik een lange vrouw, perfect gekapt, gekleed in overwegend rood en paars, driftig gesticulerend in haar telefoon spreken.
Het volgende kwartier geniet de hele rij mee hoe ze een medewerker de mantel uitveegt en haar secretaresse spoedopdrachten geeft.
Ondertussen vertelt ze tegen de mensen naast zich dat ze geen kaartje heeft.
Ze weet dat de voorstelling is uitverkocht, maar hé, zij kan er vast nog wel bij.
Ik tracht me af te sluiten van al deze ongewenste informatie maar irritatie kruipt omhoog in me.
In stilte hoop ik dat er geen kaartje meer is voor haar.

 

Een half uurtje later zit ik op een mooie plaats aan het gangpad en kijk hoe de kerk volstroomt.
Speurend komt ze aanlopen, vraagt vriendelijk of de plaats naast mij bezet is.
Onzichtbaar krimp ik ineen maar schud eerlijk van nee.
Opgewekt installeert ze zich naast me en begint een geanimeerd gesprek met mensen op de rij achter ons.
Binnen een paar minuten weet iedereen om haar heen waar ze is geboren en hoe haar huidige huis er uit ziet.
Vergeefs probeer ik me voor haar af te sluiten.
Dat blijkt overbodig.
Als het koor inzet: ‘Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen’ ben ik getuige van een metamorfose.
Als bij toverslag transformeert ze in een ingetogen sereen ogende vrouw die vanaf de eerste noten volledig opgaat in de Mattheuspassion.
Opgelucht geef ook ik me over aan de muziek.
Als ik een keer tersluiks naast me kijk, zie ik net hoe ook over haar wang een traan glijdt.
In de pauze drinken we samen koffie en praten met zachte stemmen over wat ons raakt in Bachs meesterwerk.

 

Na afloop van een wondermooie uitvoering van de Mattheuspassion staan we op en verzamelen onze jassen en tassen.
We kijken elkaar aan.
‘Wat fijn dat je naast me zat, ik wens je mooie Paasdagen’ zegt ze.
Van ganser harte wens ik haar hetzelfde.

 

26-3-2016

Passant

Hoe we straalden als we elkaar zagen
giechelden om alles, huilden
als vriendjes ons dumpten, door de
slappe lach van de bank gleden.

 

Wanneer wilden we niet meer dezelfde
lippenstift, sijpelde twijfel in stiltes, werden
omhelzingen onhandig deelden we verdriet niet meer?
Vergaten we verjaardagen, wurmden
leugentjes zich in waarheden glipten
schimpscheuten tussen woorden?

 

Mijn ogen herkennen dierbare
contouren voor me in de rij mijn
hart danst mijn mond roept je naam
je ogen worden groot
je loopt weg
lang kijk ik je na.

 

geplaatst op de site 500 Magazine aan Zee op 3-4-2019