Kijk

Iemand vroeg onlangs: beschrijf jouw blik op de wereld. En het was Vaderdag een paar dagen geleden. Het inspireerde me tot dit verhaal over de wereld van mijn vader en die van mij, over toen en nu.

 

In jouw tijd waren de in strak gelid opgestelde kerkbanken elke zondag tweemaal gevuld met gelovigen die de woorden en geboden van God, gepreekt door de dominee, absorbeerden.

 

Tegenwoordig wordt jouw kerk verhuurd aan een welzijnsinstelling en liggen er alle dagen van de week goedgelovigen op matjes.
Ze zoeken zichzelf met behulp van yogales en meditatie oefeningen.
De solide houten kerkbanken zijn duur verkocht, vaak aan dertigers die hun huis graag opleuken met ‘vintage ouwe meuk.’

 

De groep gelovigen dunt uit.
Het aantal stoelen in het achterafzaaltje waar nu de diensten worden gehouden, wordt jaarlijks kleiner.
De oude psalmen en gezangen klinken niet meer elke zondag ’s morgens en ’s middags, maar slechts één keer in de veertien dagen.
Op het tijdstip dat past in het rooster van de domina, die als vliegende keep meerdere gemeenten bedient.
Ja, tegenwoordig worden bij veel kerken maar nog steeds niet bij alle, vrouwen toegelaten in het ambt.

 

Jouw CHU partij, die conservatieve christelijke zuil uit de vorige eeuw, is na jouw tijd gefuseerd met andere christelijke partijen, daarna gaandeweg gedecimeerd en nu op sterven na dood.
Het vaste geloof in een hiernamaals slonk tegelijkertijd.
Jouw angst voor het laatste oordeel, die je gelukkig niet over bracht op mij, wordt nog slechts door weinigen gedeeld.

 

De zondagse winkelsluiting is vrijwel verdwenen.
Toen ik onlangs op een zondag niet genoeg aardappels had voor de maaltijd van jouw achterkleinzoon die bij mij kwam spelen, liep ik gewoon even naar de Lidl en kocht ze.
Het zondagse ijsje waar jij ons in augustus 1962 op trakteerde toen broertje was geboren, (‘eindelijk een jongen’ zei je zichtbaar blij), was voor mij het lekkerste ijsje ooit.
Als ik dat mijn zonen, die leven in een 24 uurseconomie, vertel, zie ik hun ongelovige blik.
Ik leg uit dat wij op zondag niets kochten omdat je op de ‘Dag des Heeren’ geen naasten voor je mocht laten werken en dat daarom dat ijsje zo uniek was.
Verbaasd vragen ze: ‘Hoezo?’
Mijn toelichting overtuigt hen nauwelijks, zie ik.

 

Ik wil met je praten, nu, vroeger deden we dat nauwelijks.
Over jouw leven in de vorige eeuw.
Over mijn leven in deze eeuw.
Ik vertel je over alle veranderingen en vraag wat je ervan vindt.
Als ik goed luister, hoor ik je zuchten.
Je mompelt iets.
Ik spits mijn oren.
Je hebt het, net als toen, over ‘zedenverval’, over ‘vrouwen zijn niet geroepen tot het ambt’, over ‘vele eersten zullen de laatsten zijn’ en over ‘de dag des oordeels.’

 

Ik aarzel en val stil.
Want ik ben een fervent voorstander van gelijkheid tussen vrouw en man en blij dat het aantal voor vrouwen ontoegankelijke functies snel afneemt, dat werd hoog tijd.
En ik hou van yoga.
En naast het geloof dat ik meekreeg van jou, vind ik begrip, gelijkwaardigheid en erkenning in andere visies op menselijk welzijn.
Toch, als op een zomerse zondagmorgen de ramen open staan van de kerk aan de overkant en ik, net wakker, ‘Een naam is onze hope’, hoor, zing ik het genietend, als vanzelf mee.
Nog steeds.

 

 

Beter laat ik je rusten in je graf.
In vrede.

 

 

20-6-2024

Er zijn

Kleinzoon Louk is na zijn laatste epileptische aanval en een dagje thuis bijkomen, weer aardig opgeknapt.
Dat zien de leidsters op het kdc ook: hij komt vrolijk binnen en doet goed mee met het praten en zingen in de kring.
Daarna pakt hij zijn pakjes met dierenkaartjes uit de kast, zoekt zijn kleed, gaat zitten en spreidt rustig en geconcentreerd de kaartjes uit in een van zijn onnavolgbare composities.
Zijn groepsgenoten spelen ook, elk op hun eigen plek en wijze.
Behalve Loesje, ze jammert zachtjes in haar rolstoel, groepsleidster Marion zit bij haar en aait en troost haar zachtjes.
Tijdens zijn spel kijkt Louk af en toe naar hen.
Ineens staat hij op, verzamelt zijn kaartjes, stapt naar Loesje, gaat naast haar rolstoel op de grond zitten en legt daar zwijgend zijn kaartjes uit.
Marion vertelt hem dat Loesje een beetje pijn heeft en rust nodig heeft en dat hij daarom beter weer naar zijn eigen plekje kan gaan.
Louk speelt stoïcijns door.
Fluisterend maant Marion hem nog een keer maar Louk reageert niet op haar woorden, zorgvuldig legt hij de tijger naast de giraf en de koe.
Marion peinst even en besluit Louk te laten, ze troost Loesje, doet een stapje terug en kijkt toe, klaar om in te grijpen.
Dat is niet nodig.
Loesjes gejammer dooft langzaam uit, ze dut in.
Af en toe opent ze haar ogen en kijkt naar Louk.
Die wijst en zegt zachtjes: koe, tijger.
Haar ogen vallen weer dicht.
Als Loesje diep in slaap is, verzamelt Louk al zijn kaartjes en gaat terug naar zijn eigen plekje.

 

Louks woordenschat is uiterst beperkt maar hoeveel woorden heeft een mens eigenlijk nodig?
De zeggingskracht van ‘er zijn’ is zoveel groter …

 

 

10-6-2024

Gaza Schuilen

Twee CorAaltjes, twee gedichten waarin deze vijf woorden zijn verwerkt: Hoeder, Nieuws, Open, Sliep/slaap, Vuur.
Aaltje schreef:

 

Gaza

 

‘Ik wacht bij het vuur,’
zei ik. Zo gezegd
zo gedaan. Als lopend nieuws
schopte dat zinnen open,
puur en oprecht.
Elke nieuw woord werd hoeder
van een andere taal.
Maar helaas, ik sliep, broeder,
Zo dat het allemaal
werd misverstaan
waardoor de brand woedde.

 

En ik schreef deze:

 

Schuilen

 

Klokslag acht golft het nieuws als
brandende lava mijn huiskamer binnen en
verschans ik me achter mijn oogleden
verban rampen naar de coulissen van
mijn bestaan, slaap onschuldig tot sirenes
toch mijn ogen open dwingen en ik
verstijfd tuur naar een ziedend vuur.

 

Doe ze maar weer dicht
sust de hoeder van mijn hart
en blust mijn blinde paniek.

 

 

7-6-2024

Weg niet weg

Ik dacht dat je dood
gelijk was aan het wegvagen van
jou uit mijn hoofd mijn hart mijn leven

 

Ik dacht dat je dood
gelijk was aan het vergeten van
je stem je warme handen je gulle geven

 

Ik dacht dat je dood
gelijk was aan het verdwijnen van
je onstuitbare verhalen je drentelend dralen

 

Ik dacht dat je dood
gelijk was aan het uitwissen van
ons lang en gelukkig leven

 

Maar zie onze zonen
ze komen uit ons en raken
steeds meer los van ons

 

in hun stem hoor ik jouw stem
in hun lach echoot jouw lach
in hun blik groeit een ander samen

 

je bent niet weg
je blijft

 

 

1-6-2024

Niet echt – Feestverschijning

Eergisteren vierden Aaltje en ik dat we nu samen 160 zijn.
Met verrukkelijke aardbeienvlaai.
En besloten vervolgens dat we gewoon doorgaan met dichten.
Dit zijn de vijf woorden uit de eerste ronde (willekeurig geplukt uit ‘De goede zoon’ van Rob van Essen) die we elk verwerkten in een gedicht, een CorAaltje: Feestverschijning, Straten, Tijd, Vanzelf, Slaap.

Deze creëerde Aaltje:

 

Niet echt

 

Vanzelf val ik in slaap
Weer heb ik van die grote dromen
waarin verlangende paarden steigeren
een echo uit verleden tijd,-
het kleeft aan muren in de straten.
Gevangen als feestverschijning
draaf ik mee in glitter en gloed
vol pronkjuwelen behangen.
Zo ben ik niet klaag ik voortgedreven.
Zelfs niet in een droom.

En dit rolde er uit mijn toetsen: 

 

Feestverschijning

 

Doelloos dwalend door de straten
van de stad waar ik ooit kind was
zie ik haar, op haar knietjes bij de

 

stoeprand, tongpuntje uit haar mond
schuift haar gebogen wijsvinger de
knikkers behendig naar de pot.

 

ik weet niet of ik waak of slaap maar
de tijd staat stil, ik zie mezelf in haar
wereld en juich als vanzelf: gewonnen!

 

29-5-2024

Calm after the storm

Hijgend zwoeg ik het duin op naar mijn bankje, veeg het zorgvuldig droog en ga zitten.
Achter me zoemt het verkeer op de boulevard in een ritme van rijden, afremmen voor overstekende strandgangers en weer optrekken.
Voor me zucht de zee, moe van het uren durende onweer van vanmorgen.
Ik zucht met haar mee, uitgeblust na een stormachtig jaar.
De lucht voelt klam na alle plensbuien.
Restanten stormwind vlagen om me heen, waaien al wat los ligt weg.
Een waterig zonnetje worstelt zich door het grijs.
Ik haal diep adem, hou even vast, adem langzaam uit.
Weer een jaar voorbij en wat voor een jaar.
Genietend lik ik van een bolletje stracciatella en een bolletje malaga ijs.
Eindelijk tijd voor zoet.  

 

 

26-5-2024

Levend

Iemand vroeg: ‘Wanneer voelde jij je heel erg levend?’

 

Een klaslokaal in Rotterdam op een septemberavond in 1980.
Ik ben zevenentwintig en na zeven jaar thuismoederen, ga ik op aandringen van man, weer naar school.
En daar, bij de eerste les sociologie van de MBO Sociale Dienstverlening, gebeurt het.

 

De docent vertelt over de thema’s die we de komende drie jaar gaan onderzoeken. Over sociale ongelijkheid, over migratie en integratie. Over sociale netwerken, in organisaties, in relaties, in families.
Hij geeft een paar voorbeelden: wat betekent het voor een mens dat hij is geboren en opgegroeid in een klein dorp? Of in een drukke stadsbuurt?
Ik ga rechter zitten, geboeid volg ik zijn verhaal.
Hij ziet mijn blik en vraagt mij: ‘Jij bijvoorbeeld, waar ben jij geboren? Opgegroeid? Wat kenmerkte voor jou het leven daar?

 

Blozend en bloedverlegen stamel ik wat, de vraag overvalt me.
Maar hij moedigt me aan, en dan rollen er woorden, zinnen uit mijn mond.
Geen idee waar ze vandaan komen maar ze stromen.
Het is alsof een tot dan toe slapend deel van mijn brein wakker wordt.
En meteen los gaat.
Die avond, al vertellend en luisterend naar verhalen van collega cursisten, vallen er kwartjes.
Een tsunami van vallende kwartjes, die de jaren daarna aanhoudt.

 

Tot die avond betekende leren: luisteren, het gehoorde en gelezene, in mijn hoofd stampen en reproduceren.
Schriftelijk bij examens en later ook in de praktijk, als leerling-verpleegkundige die de taken uit haar werkboekje moet uitvoeren en laten aftekenen.
Wat ik dacht, vond of ervaarde, maakte geen deel uit van leren.
Tot nu.

 

Waarschijnlijk oog ik aan het eind van de avond rustig, in de metro, de bus, lopend naar huis.
Maar mijn lopen voelt als dansen.

 

Als ik binnenstap, vraagt man, die weet hoe ik opzag tegen weer in de schoolbanken zitten maar dat desondanks erg stimuleert: ‘En?’
Ik straal en vertel honderduit.
Hij lacht: ‘Zie je nou wel?’

 

19-5-2024

Waarheid Nostalgiemuseum

In de tweede ronde van onze laatste dichtsessie kozen we willekeurig deze vijf woorden en verwerkten die in een gedicht:
Zware, Bepalingen, Museum, Waarheid, Nostalgisch.
Dit is Aaltjes gedicht met die woorden:

 

Waarheid

 

Museum, huis van nostalgie.
Waar zielenwaarheid hangt of staat
in onbetaalbaar zware donkerte
samen met maanverlichte gouddukaten,
perfect en afgewogen uitgebeeld.
Gedoodverfde bepalingen gelden.

 

Ik wil wel directeur zijn.
Dan toon ik nostalgisch lege muren
met nieuwe kleren van de keizer.

 

 

En dit maakte ik met die woorden:

 

Nostalgiemuseum

 

 

Ergens tussen vroeger en vandaag
ligt een omfloerste schatkamer

 

behangen met fluwelen lichtheid
zonder beperkende bepalingen wars

 

van wetten en vol van een onbevangen
kostbaar voorbij maar nooit vergeten

 

een klein en veilig heiligdom onvindbaar
voor wie nooit omziet, waar zwaarte
niets weegt en waarheid niets waard is

 

 

13-5-2024

Lotgenoten, twee CorAaltjes

Aaltje en ik deden onlangs weer een mooie dichtsessie.
Deze keer kozen we vijf willekeurige woorden uit een boek van Ilja Leonard Pfeijffer: Grand-Hotel Europa.
Deze woorden verwerkten we allebei in een gedicht:
Lotgenoten, Minstens, Even, Liefdevol, Nadenken.

 

Aaltje schreef dit gedicht:

 

Lotgenoten bij brood,
minstens een bed een tafel.
Oorlog. Oorlog. Oorlog.
Dood aan:
Joden, Palestijnen
Russen, Syriërs,
Irakezen, Iraniërs,
Koerden. Wat even. Wie volgt?
Haat en wraak, wraak en haat.
Vluchten kan niet meer.
Opgesloten.

 

Weggejaagd worden.
Dit koud kikkerland
Deze door jou nooit
begroete onbekenden.
Niet verstaan,
gewoon, lotgenoten,
een tent, minstens brood,
een tafel en een bed.
Even nadenken.
Even liefdevol
Even liefdevol nadenken.

 


Dit is mijn gedicht:

 

Lotgenoten

 

Altijd eerst aarzelen zal ik wel
of niet of zijdelings of heel even

 

bang opkijken een knikje krijgen
een liefdevol lachje vangen en dan

 

hakkelen stamelen haperen maar
het lukt minstens een minuut

 

zonder nadenken of dit wel kan
moet mag en hoezo durf ik dit

 

stotter ik over jou over mij over ons over
toen en over hoe we ondanks alles

 

toch
samen

 

 

8-5-2024

Utrechtse nachtmerrie

Het is 1980, we zijn net verhuisd.
Naar een hoekhuis met een voor- en achtertuin.
Ik stop de kinderen in als man onder aan de trap roept: ‘buurman op tv.’
Snel kusje, ‘see you in the morning’, en naar beneden.
Daar zie ik onze oud buurman Guus uit Utrecht in Toppop.
Sjokkend op een pony playbackt hij: ‘Canyon to canyon’, in een omgeving die meer lijkt op de Soester duinen dan op een Amerikaanse canyon.
Maar het is Guus gelukt: hij heeft eindelijk een solohit(je)!
Ik gun het hem.

 

‘Canyon to canyon’ blijkt een ‘onehitwonder’, het staat in 1980 een paar weken in de top 40 en sindsdien belandt het een keer in de onderste regionen van de top 2000 en komt nu nog af en toe voorbij in programma’s met golden oldies zoals de Arbeidsvitaminen.

 

Altijd als ik het nummer hoor, brengt het me terug naar een zomernacht in 1977  (twee jaar voor Canyon to canyon uitkwam) in onze gehorige Utrechtse flat.
We slapen, ook jongste die veel last heeft van zijn zoveelste oorontsteking.
Tot stampende voeten in het trappenhuis de stilte verbreken.
De geluiden verplaatsen zich naar de flat pal boven ons.
Stemmen lachen en praten luid, voeten stampen door de kamers.
Pianotonen klinken, er wordt gejoeld, een gitaar zet in, tromgeroffel klinkt en buurman zingt.
Zoals vele nachten eerder weergalmen de symfonische rockklanken van buurmans band Solution boven ons hoofd.

 

Maar nu is mijn kookpunt bereikt, mede door de dagen en nachten met een ziek kind.
Ik schiet overeind, grijp de opnieuw huilende jongste uit zijn bedje, deponeer hem naast zijn vader in ons grote bed en fluister: ‘Hij is wéér bezig en nou maak ik er een eind aan!’
Man roept nog wat maar ik grijp mijn ochtendjas en ren op blote voeten naar boven.
Haal diep adem, bel aan.
Zonder resultaat natuurlijk, de muziek overstemt alles.
Ik hou mijn vinger een minuut op de bel.
Niks.
Dan begin ik te bonzen op de deur, minutenlang tot ineens de deur open gaat en buurman vrolijk roept: ‘Ha buurvrouw, kom binnen.’
Wàt?
Ik schreeuw: ‘Ik wil niet naar binnen, ik wil slapen.’
“Welterusten dan’ zegt buurman.
Hij heeft duidelijk geen idee.
‘Wij willen slapen maar wij kunnen niet slapen door deze herrie.’
‘Herrie? Je bedoelt onze muziek?’
Ik knik, verbijsterd, hij lijkt het echt niet te begrijpen, tranen rollen over mijn wangen.
Langzaam valt het kwartje bij hem.
Hij zegt sorry, vertelt dat hij met zijn bandje na het geweldige optreden van gisteravond nog even een kleine afterparty houdt.
Hij heeft er niet aan gedacht dat hij daarmee buren stoort want zelf is hij een nachtmens.
Sorry sorry sorry.
Hij klinkt ontwapenend eerlijk, ik geloof hem.
Zuchtend knik ik ‘oké’, druip af naar beneden en kruip in bed.
Luister hoe in het daaropvolgende uur nog een riedeltje klinkt, een drumsolo, een lachsalvo, gestopt na hard gesis.
Gestommel op de trap.
Om half vier is het eindelijk stil.

 

Nog altijd als ik ‘Canyon to canyon’ hoor, zoals daarnet in de Arbeidsvitaminen, zie ik ons weer tegenover elkaar staan in die zomernacht lang geleden: een machteloos huilende boze vrouw in ochtendjas op blote voeten en die bevlogen klaarwakkere gelukkige muzikant, nog helemaal in de roes van zijn optreden een paar uur eerder.
Ik snap ons allebei.

 

Enne, ik zing het nummer mee, vanzelf want het is gewoon een lekker nummer.

 

2-5-2024