Veneuze insufficiëntie

Ze lacht: ‘Ben je daar kind.’
Zuchtend waaiert ze de Libelle voor haar gezicht: ‘Wat is het warm hè.’
Wijst dan naar een geel post-itvelletje op tafel: ‘Dat zijn mijn dikke voeten.’
Ik pak het papiertje, ontcijfer met moeite de hiëroglyfen, lees: ‘veneuze insufficiëntie.’
‘Mam, wat is dat?’
‘Dat zijn mijn voeten.’
‘En nou?’
Haar ogen schieten vuur: ‘Dat weet ik niet! Die dokter stond in de deur en keek naar mijn voeten. Hij kwam niet eens dichterbij! Hij heeft ze niet eens aangeraakt! En toen schreef hij dat briefje en legde het op tafel, hij zei niks en liep zo de deur uit.’

 

8-6-2018

Verhalen in de categorie Verpleeghuisperikelen zijn, met hun toestemming, gebaseerd op ervaringen van anderen

Thermiek van een liefde

Toen het ochtend werd vloog je weg
volgde Jonathan langs wijkende
wolken en verdween uit mijn zicht.

 

Ik bleef hier. Leef door met anderen maar
zelden zonder jou, onzichtbaar passeer je
me rakelings op straat, kietel je mijn
mijn voeten in bad, zucht in mijn oor:
ga door, je raakt me naakt in bed.

 

Zo, zonder sleur en onbegrip, lief ik je lichter
dan toen je leefde. Lach eindelijk om je
zweetvoeten, zaai sterrenkers in je asbak
geniet van zondagen zonder Grand-Prix gekrijs.

 

Of wij levend gelukkig waren gebleven, blijft
de vraag, dood blijven we het voor altijd.

 

15-1-2018

 

Gekozen op 10-8-2018 als een van de vijf leukste, beste of meest opvallende ultrakorte verhalen en gedichten van week 32 op de Facebookgroep Schrijven Magazine: Ultrakorte verhalen.

Miep

‘Hallo mam.’
Haar ogen staren langs me door het raam.
Weifelend vraagt ze: ‘Is papa al uit zijn werk?’
Ze aarzelt: ‘Of is hij dood, net als mama? Gaan we buiten spelen?’
‘Ja mam, je vader is dood.’
Ze zwijgt, kijkt verbijsterd: ‘Dat was ik vergeten hè?’
‘Niet erg mam, vertel ik het gewoon nog een keer.’
‘En jij bent Miep niet hè?’
‘Nee mam, ik ben je dochter. Dacht je dat ik je zus was?’
‘Ja. Wat raar hè?’
‘Nee hoor, hoe voelde het toen ik je zus was?’
Haar ogen glanzen: ‘Miep is lief, je lijkt op haar.’
 
9-6-2018

Verhalen in de categorie Verpleeghuisperikelen zijn, met hun toestemming, gebaseerd op ervaringen van anderen

 

Om alles

Leven in een verpleeghuis
 
We lopen een eindje om, halen bloemen bij de bloemenwinkel.
Ze geniet van het uitbundige lentegroen.
Als we even uitrusten op een bankje bewondert ze de bomen om ons heen: ‘Wonderlijk toch, hoe uit een klein takje zo’n prachtige boom groeit?’
Als we terug zijn en ze in haar stoel zit, kijkt ze de kamer rond.
‘Waar zijn mijn spullen?’
‘Dit is allemaal van jou mam.’
‘Maar ik had toch veel meer?’
‘Ja maar dat paste niet allemaal hier.’
Ze knikt. Dan: ‘Zijn dat mijn boeken?’
 ‘Ja.’
‘Maar ik heb veel meer boeken.
‘Ja dat klopt maar die konden niet allemaal in deze kast, een deel is bij Kees.’
Ze denkt na, schudt haar hoofd.
‘En de rest?’
‘Ik bewaar bij mij thuis ook een deel van jouw boeken. Als je wilt, neem ik er de volgende keer een mee.’
Tevreden knikt ze: ‘Doe dat maar.’

 

Als ik afscheid neem, glijdt er een traan over haar wang.
‘Mam, ben je verdrietig?’
Ze knikt.
‘Waarom ben je verdrietig?’
‘Om alles.’

 

22-4-2018

Verhalen in de categorie Verpleeghuisperikelen zijn, met hun toestemming, gebaseerd op ervaringen van anderen

Lavendelleven

Een oase van ontploft zomergroen
siert wegen paden schuren huizen
de middagzon in de voortuin
warmt mijn gebogen rug
klein op mijn knieën
nietsziend verzonken in zomerdromen
trek ik gedachteloos met krabber en vingers
slierten mos en onkruid tussen de tegels uit

 

Tot ze mijn aandacht vangen
weerbarstige stipjes tussen sliertjes vergeeld gras
lavendelsprietjes grijsgroen opkomend in smalle tegelkieren
behoedzaam maak ik ze vrij
bescherm de naalddunne worteltjes
diep de stekjes langzaam op en
heet ze welkom

 

Wat zich zo stug een weg vecht naar het leven
verdient een beter plekje onder de zon

 

 
10-6-2016
 

Knuppel

Uit de terminale thuiszorg

 

De thuiszorg belt: ‘Wil je eens gaan praten bij een cliënt van ons?
Hij is terminaal, de dochter die bij hem is, is aan het eind van haar latijn. Haar broers en zussen komen niet.
Er is een achtergrond van huiselijk geweld. Meneer heeft nog steeds een knuppel naast zich liggen, waar niemand aan mag komen, onze medewerkers gaan altijd met zijn tweeën naar hem toe.
Dus als je vrijwilligers hebt die daar willen helpen, moet je ze goed voorbereiden.’

 

Zijn dochter laat me binnen.
‘U durft’ zegt ze met een hartverscheurend cynisch lachje.
Ze heeft zwarte kringen onder haar ogen en steekt de ene sigaret met de andere aan.
Als ik vraag of ik haar vader kan begroeten, leidt ze me naar een kleine kamer.
In een hoog-laagbed ligt een broodmagere kleine man, scherp steken zijn botten af tegen het beddengoed. Hij is zichtbaar doodziek en sterk verzwakt.
Een oude verweerde honkbalknuppel steekt half onder zijn kussen uit.
Hij slaat zijn ogen op, ik steek mijn hand uit. Hij pakt hem niet, licht zijn hand flauwtjes op en laat hem weer vallen op het dekbed. Zijn ogen vallen weer dicht.

 

Dochter en ik gaan naar de huiskamer.
Als ze een nieuwe sigaret heeft aangestoken, steekt ze van wal.
‘Zag u die honkbalknuppel onder zijn kussen, daarmee sloeg hij ons verrot.
En nou kan hij niet eens meer zijn lepel tillen, dertig kilo weegt ie nog maar, hooguit.
En toch, die angst hè, die blijft, ik dacht dat die zou slijten maar niks hoor.
Als ik hem voer en hij kijkt me aan met die ogen, dat zijn die ogen van vroeger als hij je alle hoeken van de kamer liet zien. Dan wil ik alleen maar gillen, heel hard gillen en wegrennen. Net als vroeger.
Terwijl hij geen deuk meer in een pakje boter slaat, dat zie ik ook wel. Snapt u dat nou? Mijn broers en zussen komen niet, die zijn nog steeds bang voor hem.
Hij heeft niemand, alleen mij en die knuppel. Ik ben hier alleen omdat ik mijn hond bij me heb, die is waaks. En ’t is toch mijn vader. Maar die hond moet ik natuurlijk uitlaten elke dag. Maar hij kan niet meer alleen zijn. Maar ik snap best als uw vrijwilligers hier niet durven zijn hoor.
Als u hem zo ziet, denkt u dan dat het nog lang duurt?’

 

Ik zocht stevige vrijwilligers uit om hier naar toe te gaan.
Niet zo zeer fysiek sterk: de man in het bed bezat geen enkele kracht meer, at en dronk nauwelijks, sprak niet meer. Hij leefde nog twee weken.
Nee ze moesten stevig in hun schoenen staan om bestand te zijn tegen de niet aflatende stroom herinneringen aan een gewelddadige jeugd die de dochter over hen uitstortte, elke keer als ze haar hond had uitgelaten.

 

5-8-2017

Over mannen en korte broeken

Mannen en korte broeken, ze vormen maar zelden een goede combinatie.
Soms ligt dat aan de broek: een vormloos kaki exemplaar, met grote, door de drager volgepropte, zakken.
Soms ligt het aan wat er uit die broek steekt: harige melkflessen, klutsknieën, ballonkuiten, zwik-enkels.
Toch, dat is allemaal nog wel met enige toegeeflijkheid te aanschouwen, helemaal als het gaat om een verder innemend en aantrekkelijk manspersoon.

 

Anders wordt het als manlief verzot is op, wat heet: verslaafd is geraakt aan iets dat zijn bestaan begon als vrolijk paars-wit-azuur gekleurde …
Ja, daar begon het al: hoe noemt men dit kledingstuk?
Volgens hem was het een Bermuda, ik vond de pijpen daarvoor te kort en noemde het shorts.
Enfin, vanaf de aanschaf waren hij en het ding (ik noemde het al snel ‘het ding’) onafscheidelijk.
Elke vakantie ging het mee.
Ook toen al na de eerste zomer bleek dat de elastieken tailleband koppig in de uitgerektste stand bleef staan en de kleuren nog maar vaag verwezen naar de oorspronkelijke tinten.
Welke argumenten ik in mijn groeiende walging ook aanvoerde: vormeloos, verkleurd, dik/oud/kort makend, net een wijd rokje, een sexkiller, op alles hoorde ik: ‘Ja maar hij zit zo lekker.’
Voorafgaand aan elke zonvakantie verdonkeremaande ik het ding onopvallend.
Zinloos, zo slordig en vergeetachtig als manlief verder was, hij maakte er een halszaak van om, voor we vertrokken naar warme streken, hoogst persoonlijk te controleren of het ding was ingepakt.
Was dat niet zo dan, doorzocht hij het hele huis.
Tegen die tijd gaf ik toe en zei waar het ding lag, want tja, hoe ver ga je met verzet als iemand zo verknocht is aan een kledingstuk?
Zo ging het jarenlang.
Begrijpelijk toch dat, toen de drager er niet meer was, het ding door mij werd weggegooid?

 

Maar daar heb ik spijt van.
Het ding is namelijk niet weg.
Ik had het net zo goed kunnen houden, ergens ver weg gestopt in een kast, bij de vakantiefoto’s waar het op staat.
Want naar nu blijkt: het ding heeft zich genesteld in mijn geheugen.
In al zijn vormeloze versleten vervaagde uitgelubberde lelijkheid doemt het af en toe op in mijn dromen.
En wat zo raar is, mijn walging van toen heeft plaats gemaakt voor vertedering.

 

 
3-3-2017

Rekenen

Uit zijn rugzak pakt hij een berg biljetten en sorteert ze.
Op zijn benen groeien stapeltjes van 10 en 20 euro, naast hem op de bank een vijfeuroberg.
Elk stapeltje telt hij, steeds vergist hij zich, vloekt, begint opnieuw.
Als de trein stopt, kijkt hij op, schrikt ‘shit’, frommelt de geldstapels in zijn rugzak, rent weg.
Achter hem dwarrelt een twintigeurobiljet naar de grond.

 

Een roze meisje zoekt een zitplaats. In een vloeiende beweging legt ze, pratend in haar smartfone, haar roze rugzak in het bagagerek, raapt het biljet op, steekt het in haar zak en gaat zitten.
 
 
17-7-2018 

Piepers jassen

Onwillig martelde mijn linkerhand een aardappel.
‘Wat doe je dat raar’ zei ze, en deed het nog een keer voor. In een lange krul gleed de schil van haar aardappel af.
Ik ploeterde door tot er van de dagelijkse gezinsportie aardappels een zielig hoopje vreemd gevormde misbaksels restte, het schilmandje gevuld was met centimeters dikke brokken aardappelschillen en mijn vingers vol pleisters zaten.

 

‘Wat eten we laat. Wat weinig aardappels. Wat zien ze er raar uit’ zeiden mijn zussen later aan tafel.
‘Als ze geen piepers kan jassen, wil geen man haar hebben’ zei mijn vader.

 

18-7-2018 

Oase

Traag bladeren ze door de komkommeredities van kranten en tijdschriften.
Kijken af en toe op en rond.
Een bont gekleurde bloemenmassa koestert de ogen.
Zingende merels verwennen de oren.
Het overvloedige groen op julisterkte kalmeert de geest.
De cappuccino’s in de hoge kommen hebben een perfecte melkschuimkraag en smaken precies goed.
Traag loopt de Brie uit over de warme croissants.

 

‘Heb je je koffie op? De deurwaarder kan er nu elk moment zijn.’

 

18-7-2018

Geplaatst in de bundel ‘55 woordenverhalen deel vier’, uitgebracht in de Boekenweek maart 2019