Ze trekt naden strak, zomen glad.
Haar rechterhand glijdt geroutineerd over mouwen, kragen, knoopsgaten.
Mijn linkerhand snapt de bewegingen niet, strijkt nieuwe kreukels.
‘Probeer het dan eens rechts’ zegt ze.
Mijn rechterhand kopieert onhandig haar bewegingen, strijkt valse vouwen.
Ze zucht.
Zakdoeken dan maar, die hoeven niet gestreken.
Ze vouwt de grote zakdoeken kaarsrecht in vieren, de kleine in tweeën, maakt stapeltjes, zet koffie.
Meezingend met de Arbeidsvitaminen zit ze onbeweeglijk op haar stapeltje.
Ik op het mijne.
Na de koffie is haar stapeltje glad, het mijne gekreukeld.
Ik heb niet stil genoeg gezeten.
Tegenwoordig strijk ik zingend alles glad.