In mijn oren klinkt een zachte beschaafde stem die verzoekt om informatie over de inzet van vrijwilligers.
We maken een afspraak voor een intakegesprek.
Als ik aanbel, klinkt een melodieuze gong.
Een man in een mooi maatpak opent de deur, zijn gezicht grauw en ongeschoren, zijn ogen wanhopig in de mijne.
Zorgvuldig hangt hij mijn jas op een hanger in de garderobekast, gaat me dan voor naar een enorme kamer. Grijze en zwarte tinten overheersen, een enkele manshoge cactus, moderne kunst aan de muren.
Hij schenkt koffie in porseleinen kopjes.
Gaat dan zitten en vertelt met beheerste stem dat artsen niets meer voor hem kunnen doen.
‘Mevrouw ik heb daar geen ervaring mee, het is uw werk omgaan met mensen die dit gehoord hebben, kunt u me vertellen, dood gaan, hoe doe je dat?’
Hoopvol kijkt hij me aan.
We praten.
Langzaam betrekt zijn gezicht.
Ik heb niet de gebruiksaanwijzing waar hij op hoopte.
Als we in de gang staan en hij mijn jas voor me ophoudt, komt zijn vrouw uit een kamer aan het eind van de gang.
Een mantelpakje, een exclusieve sjaal hoog om haar hals.
Als ze me haar hand reikt, verschuift de sjaal en wordt een grote blauwzwarte vlek zichtbaar in haar hals en op haar rechterkaak.
Dan valt me ook de dikke laag make-up op haar gezicht op.
Mijn ogen worden groot, mijn mond opent zich.
Ze zien het, glimlachen sussend.
‘Ik liep tegen de deurpost.’
‘Zij is altijd zo onhandig.’
‘s Avonds belt hij en deelt me uiterst beleefd mee dat hij afziet van de inzet van vrijwilligers.
Hij komt bij, glimlacht, fluistert: ‘Is het gelukt?’
Haar keel verkrampt.
Zijn ogen vragen, zakken niet begrijpend weer dicht.
Ze wacht, dertig samenjaren glijden in haar voorbij.
Hij slaat zijn ogen op: ‘Is het gelukt?’
Ze schudt haar hoofd.
Weer zakt hij weg.
Dan, zijn ogen in de hare, dringt hij aan: ‘Is het gelukt?’
Nee, schudt ze en ziet hoe in hem het licht uitgaat.
Konden ze maar samen wegzakken.
Gekozen op 4-5-2018 als een van de vijf leukste, beste of meest opvallende ultrakorte verhalen en gedichten van week 16 op de Facebookgroep Schrijven Magazine: Ultrakorte verhalen. Omdat het daar de meeste likes kreeg is het ook publiekswinnaar.
Eind jaren tachtig doet de pc zijn intrede in ons huishouden.
Een tijd hou ik me er verre van, ik ben volmaakt tevreden met mijn IBM typemachine met bolletje.
Dankbaar de vruchten plukkend van mijn op de Havo behaalde typediploma rammel ik daar blind en tienvingerig stapels notulen, jaarverslagen en scripties op weg.
Maar mijn mannen praten op me in: ‘Je loopt zo achter, met een pc werk je veel sneller en je kan ook opslaan.’
Ik begrijp niet wat ze zeggen maar laat me overhalen.
En zo maak ik begin jaren negentig voor het eerst een werkstuk op een computer.
Het gaat eigenlijk best goed, handig dat je hele stukken tekst kunt verplaatsen, en wissen en corrigeren is heerlijk simpel.
Tot de dag voor ik de eindscriptie van een opleiding moet inleveren. Terwijl ik het nawoord schrijf, wordt het scherm zwart.
Ongelovig staar ik er naar, dit kan niet waar zijn!
Maar het is waar, alles is weg. Ik druk op toetsen, er gebeurt niets.
Is de stroom uitgevallen, nee, lampen branden nog.
Foeterend denk ik ‘Wat een klereding, weg ermee, waar is mijn IBM, heb ik al mijn aantekeningen nog, red ik dat nog voor morgen als ik vannacht doorga.’
Panisch en in tranen bel ik zoon.
Hij komt. Verbijsterd kijk ik toe hoe hij aan de slag gaat met het apparaat.
Het is een van de eerste keren dat hij ergens zichtbaar veel meer van weet dan ik.
Ineens verschijnen er woorden op het scherm.
‘Heb je die scriptie opgeslagen?’ vraagt hij.
Niet begrijpend kijk ik hem aan, opslaan? Het is mijn salaris niet, en zelfs dat is nauwelijks onderhevig aan opslag.
‘Dan wordt het even zoeken’ zegt hij doodkalm en drukt weer allerlei toetsen in.
Daar verschijnt mijn scriptie, de volledige laatste versie.
Ik kan hem wel zoenen.
Maar hij moet even ernstig praten met zijn moeder.
Voor het eerst zijn de rollen omgedraaid en spreekt hij mij toe.
En pas dan dringt het tot me door dat een apparaat een geheugen kan hebben, net als een mens en dat alles wat je er in stopt ergens in dat geheugen wordt opgeslagen.
En dan leer ik over crashen, back-up, reset, control/alt/del, bestanden, opslaan, usbsticks.
Steelse buitelblikken in april, hij stoer, ik nonchalant,
alleen maar leuk hoor, heus, niks aan de hand.
In mei lach ik bleublij in zijn streelstralende ogen,
wangdansend stamelstuitert hij wankelwoorden
die mijn grage oren nooit eerder hoorden.
In juni strompelstruikelen we blozend langs het strand,
smelten in een zaligziltzoen, zwaaien naar
ons eindelijk wegwaaiend verstand.
Verliefd, welnee, ‘t is enkel dat mijn wekker niet wakkert,
mijn voeten steeds dansen en mijn hart alsmaar flakkert.
Gedicht naar aanleiding van de Schrijven online weekopdracht 191:Schrijf een gedicht over de lente met minimaal 1 zelfbedacht woord (neologisme) erin. Gebruik niet meer dan tien regels.
In 1971 waaide er een nieuwe wind door de traditionele psychiatrie.
In de nabijgelegen Willem Arntszhoeve in Den Dolder werd volop geëxperimenteerd met minder medicijnverstrekking en meer, beter en gelijkwaardiger luisteren naar en praten met psychiatrische patiënten.
Een van de voorlopers in die ontwikkeling was psychiater Jan Foudraine.
De behoudende christelijke instelling waar ik mijn opleiding deed, was fel gekant tegen deze nieuwlichterij.
In de opleiding werd ons leerlingen zelfs verboden om het spraakmakende ‘Wie is van hout’ van Jan Foudraine te lezen.
Dat versterkte onze nieuwsgierigheid alleen maar.
Ik kocht het en verslond het: dit was hoe je met psychiatrische patiënten moet omgaan! Het staat nog vergeeld in mijn boekenkast.
Toch ontkwam ook het Christelijk Sanatorium voor Neurosen en Psychosen niet aan vernieuwing in de psychiatrie.
Mondjesmaat werden veranderingen doorgevoerd:
Zo kwam er een ‘sociopaviljoen’ waar medicijngebruik werd beperkt en groepstherapie zijn intrede deed.
Een andere grote verandering vond plaats op het vrouwenpaviljoen waar ik werkte met enkel vrouwelijke collega’s: de eerste broeder deed zijn intrede.
Na een zorgvuldige selectieprocedure werd Gijs aangesteld, midden dertig, gediplomeerd, getrouwd.
Goedlachse Gijs was snel ingeburgerd, al gauw was iedereen dol op hem.
De jongeren vonden hem leuk maar saai.
Voor oudere dames was hij het ideale-schoonzoon-type.
De middengroep adoreerde hem, ze namen hem in vertrouwen en bij een enkeling zagen we een opvallende metamorfose als Gijs dienst had: zij waren opgewekter, spraakzamer, besteedden meer aandacht aan hun uiterlijk.
Gijs deed of hij het niet zag maar haalde tijdens de koffie terloops zijn zakformaat fotoalbum tevoorschijn en vertelde lyrisch over zijn vrouw en kinderen.
Wij mochten collega Gijs ook graag.
In de personeelskamer gierden wij om zijn grappen, genoten van zijn broodnuchtere instelling en lachten om zijn verbazing over onze aanpak.
Het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke competenties in ons werk werd ineens duidelijk en dat was leerzaam voor hem en voor ons.
Desondanks werd ons na een paar maanden meegedeeld dat Gijs werd overgeplaatst.
Onze heftige protesten werden weggewuifd: ‘Jammer maar helaas, het mannenpaviljoen heeft Gijs nodig.’
Er viel niet over te praten, wij waren tenslotte geen sociopaviljoen.
Totdat in het boemeltje Leeuwarden – Harlingen Haven bij de tweede halte wordt omgeroepen dat de trein niet verder rijdt omdat tussen dit en het volgende station een ‘treinbotsing met personen’ heeft plaats gevonden.
Wij moeten uitstappen en wachten op een bus die voor verder vervoer zal zorgen.
Geschrokken en ontdaan staan we even later op het perron.
Een NS-beambte vertelt dat bij het ongeluk twee dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
De bus laat op zich wachten, de halfeen boot missen we, de halftwee boot ook.
De zon schijnt, ik drentel wat heen en weer, mensen om me heen appen en bellen.
Een vrouw vraagt haar vriendin hoe haar smartphone ook al weer werkt, ze is het door de consternatie vergeten.
Vriendin legt het uit en dan belt de vrouw haar man waarom ze beide boten zal gaan missen.
Ik zie haar luisteren met de telefoon aan haar oor.
Dan hangt ze op, zonder groet.
‘Wat zei hij?’ vraagt haar vriendin.
Met trillende lippen zegt ze: ‘Hij zei jij hep ook altijd wat.’