Gekleurde insteekpennetjes verdrinken in een bakje water.
Uit de lavendelplanten steken gekleurde veren.
Op het aanrecht in de keuken staan een pot olijven en een tube mayonaise.
Op tafel in de kamer een bakje mandarijn met druiven, naast het Richard Scarryboek, opengeslagen bij Rinus Rups en de uilvlieger.
Als ik de laptop aanklik, vervolgt een molfilmpje.
Op de grond liggen alle kaarsen op een rij.
In een andere hoek zijn rode, blauwe en gele paaseitjes gedrapeerd rond puzzelstukjes van een koe, schaap, eend en hond rondom een Legopinquin, -goudvis en -giraf.
Broederlijk hangen een leeuw en een tijger in de ficus benjamini.
Op mijn rode bank ligt de lieveheersbeestjespuzzel.
In de gang liggen castagnetten en een muziekdoosje, ‘Oma doen!’
Op de overloop boven ligt een rij gekleurde oogjes precies zo dat vanuit de open slaapkamerdeur de zon er op schijnt.
Op de kleine kamer (‘kamer-ik’ zegt Louk), ligt het bed vol boekjes. Het HenkieHondboek open bij de visbladzijde want als je die omslaat, hoor je de eerste tonen van ‘ eine-kleine-nachtmusik.’ ‘Hij doet het!’
Op de grond in mijn slaapkamer ligt een rijtje gekleurde steekpennetjes omlijst door mijn paarsrozerode ketting en een selectie sjaals.
Vanaf het rechter pc-scherm op mijn werkkamer staren een giraf en een tijger me aan, op het linker scherm zingen Sesamstraatfiguren vrolijk ‘put down the duckie.’
Op de grond een stilleven van rollen cadeaupapier, de Legopinquin (die verhuist mee door het hele huis) en ansichtkaarten met mensen erop waarin Louk zijn naasten herkent: tante Haadjar, Mika, baby, tante Siem, Inez, tante Fee, Paul, oma, opa, oma Hoera, mama, papa, Col.
In de badkamer liggen drijfnatte badhanddoeken op de grond.
‘You’ve always had the power my dear, you just had to learn it for yourself’ the Wizard of Oz
Negentien was ik en derdejaars leerling psychiatrische verpleegkunde, net overgeplaatst van het vrouwen- naar het mannenpaviljoen.
In het mannenpaviljoen verbleven circa twintig mannen.
De helft van hen bracht zijn dagen en nachten gezamenlijk door op zaal, zij waren ofwel in observatie ofwel chronisch ziek (bijvoorbeeld schizofreen).
De andere helft had een kamer alleen of met zijn tweeën.
’s Nachts was er één nachtdienst die zorgde voor de patiënten op zaal.
Die avond om elf uur begon mijn week ‘in de wacht.’
De avonddienst die ik afloste, vertelde over de nieuwe patiënt: een junk die na een bad trip was platgespoten en acuut opgenomen.
Hij sliep maar lag veiligheidshalve ‘in de band’: zijn voeten, middel en een arm waren vastgemaakt aan de bedrand. De band mocht niet los en aan het eind van mijn nachtdienst moest ik hem wassen in bed.
Zo gezegd zo gedaan, tegen zeven uur, na een rustige nacht, was de jongen wakker.
De andere patiënten waren nog in diepe rust.
Ik zette een scherm om zijn bed, pakte waskommen, zeep, washandjes en handdoeken en begon hem te wassen.
Ik praatte zachtjes maar hij reageerde niet. De lege blik in zijn ogen deed me veronderstellen dat hij nog versuft was van het platspuiten de vorige dag.
Ik was dan ook niet voorbereid op wat gebeurde toen ik zijn onderlichaam waste.
Ineens sloeg hij zijn vrije arm om mijn keel, trok me omhoog tot hij met zijn vastgebonden arm bij mijn paardenstaart kon en greep die vast.
Half op mijn rug hing ik over hem heen. Met zijn vrije arm om mijn keel en de andere op mijn hoofd, hield hij me in een houdgreep: ik kon me niet bewegen en was ver verwijderd van de twee op zaal aanwezige alarmbellen.
Hij fluisterde: ‘Nou heb ik je, nou ben je bang hè.’
Dat klopte, ik was bang. De patiënten om me heen, waren door hun slaapmedicatie allemaal nog diep in slaap.
Ik weet niet hoe lang het duurde.
En ook niet wat ik fluisterend, zijn hand hermetisch om mijn keel geklemd, zei om hem te vermurwen me los te laten.
Toen zijn greep even verslapte, rukte ik me los en rende naar het aan de zaal grenzende badkamertje.
Daar wachtte ik verstijfd tot de dagdienst me afloste.
Die reageerde adequaat.
Ze luisterde naar mijn verhaal, stuurde me naar de personeelskamer en belde de hoofdbroeder.
Ze maakte de vrije arm van de jongen ook vast en suste de ondertussen wakker en onrustig geworden patiënten.
De hoofdbroeder was nog nooit zo snel naar zijn werk gefietst.
Hijgend kwam hij de personeelskamer binnen.
Toen ik vertelde wat er was gebeurd, vloekte hij, een aimabel en onverstoorbaar mens, hard en hartgrondig.
Voor mij was dat de druppel: ik barstte in tranen uit.
Hij troostte me, en benadrukte dat ik het prima had opgelost.
Pas achteraf realiseer ik me de impact van dit gebeuren, op mij, op mijn collega’s, op de psychiatrie zoals die daar in die tijd werd bedreven:
De patiënt werd dezelfde dag nog overgeplaatst.
Ik kreeg een paar dagen vrij en werkte een paar weken in de luwte, als extra.
De geneesheerdirecteur, die ik nog nooit had gezien, ontbood me op zijn kantoor en overstelpte me met complimenten voor mijn professionele aanpak van de situatie. Dat overrompelde me, er was helemaal geen sprake van een doordachte professionele aanpak in mijn ogen …
Er gebeurde meer:
Het opnamebeleid werd aangepast: voortaan werden potentieel agressieve patiënten geweigerd, daar was onze instelling niet op ingericht.
Nachtdiensten werden niet meer alleen gedraaid, er kwam een slaapwacht bij.
Er kwamen semafoons en een noodprotocol.
Jaren later herkende ik de junk van toen midden in een mensenmassa op Hoog Catharijne in Utrecht.
Zonder teken van herkenning liepen we elkaar voorbij.
Hij zag er goed uit, zag ik.
Mijn hoofd was er blij om, mijn hand greep naar mijn hals.
Blauwgrijs jasje, vuurrode wangen, boven haar hoofd een scherm van opgewaaide haren.
Met haar linkervoet zet ze af, steeds sneller.
Ze zwaait, stept dan luid ‘jiehaaa’ juichend de golven in, scheert over schuimkoppen.
Als het wolkendek openbreekt, stuurt ze omhoog.
Stept op een zonnestraal de hemel in.
Lang kijk ik haar na.
Luister naar de branding.
Hoor Bob smeken om Freedom en Janis antwoorden: ‘Freedom’s just another word for nothing left to lose.’
Door hen heen jubelt een kinderstemmetje ‘Hallelujah.’
Terschelling maart 2018
Gekozen op 6-4-2018 als een van de vijf meest opvallende ultrakorte verhalen en gedichten van week 14 op de Facebookgroep Schrijven Magazine: Ultrakorte verhalen, waar schrijvers een ultrakort verhaal of gedicht kunnen plaatsen van maximaal 99 woorden.
Een jaar of zeven ben ik en speel bij oma, mijn moeders moeder.
Mijn moeder, enige dochter, heeft drie jongere broers, toen begin twintig en nog thuis wonend.
Ze hebben een platenspeler, een krakend bakelieten apparaat waar je met de hand de naald op de plaat zet.
Ik vind het fijn als de ooms plaatjes draaien.
Dat weten ze.
Die dag hebben ze een nieuw 45-toerenplaatje: Mac the Knife, van Louis Armstrong. En ze zijn in een melige bui.
Ik wil het nieuwe plaatje horen maar ze willen het alleen draaien als ik beloof niet bang te worden want wat ik ga horen is heel erg en echt gebeurd.
Natuurlijk beloof ik dat.
Ze zetten het plaatje op en terwijl het speelt vertellen ze met lage dreigende stemmen waar het over gaat:
‘Mac the Knife is een moordenaar, hoor je die trompetten, daar komt hij, hij steekt je overhoop met een mes en dan doet hij je in een zak met cement en begraaft je. Daar komt hij!’
Ik verstijf maar wil niet huilen want ik heb immers beloofd om niet bang te worden?
Lachend kijken ze toe en zetten het plaatje nog een keer op.
Weer dreigen ze:
‘Hoor je, daar komt hij!’
Panisch ben ik, ik begrijp er helemaal niets van: hoe kunnen ze lachen om een moordenaar met een mes die zo kan binnenkomen?
Dan komt oma uit de keuken de kamer in.
In een oogopslag overziet ze wat er aan de hand is, zet het plaatje af en trakteert haar zonen op een donderpreek:
‘Zijn jullie nou helemaal gek geworden om dat meidje zo bang te maken, je snapt toch wel dat ze jullie grappen niet begrijpt, foei, naar boven jullie.’
Daarna troost ze me: wat de ooms mij wijs maakten is helemaal niet waar, er zijn geen moordenaars en er is niks om bang voor te zijn.
Ze geeft me wat lekkers en zet me aan de grote tafel met mijn lievelingsboek: Het Grote Margriet Winterboek, vol puzzels, zoekplaatjes, kleurenplaten en verhaaltjes die ik net kan lezen.
Ik geniet.
Oma overleed korte tijd later. Maar altijd als ik Mac the Knife hoor, denk ik aan haar.
Ingezonden voor de Gedichtenwedstrijd De zee. Door de jury genomineerd voor de Literatuurprijs van Schiermonnikoog 2018, behorend tot de Top 5 van 255 ingezonden gedichten. Met eervolle vermelding geplaatst in de dichtbundel De Zee
Geconcentreerd pakt hij een plukje zware Van Nelle. Peutert gevallen sliertjes van zijn broekspijpen, voegt ze zorgvuldig bij de tabak. Geroutineerd rollen zijn vingers een saffie. Langzaam likt hij de vloeirand, plakt hem op de andere, steekt de sigaret tussen zijn lippen, pakt zijn Zippo.
Ze ziet zijn strakke schouders, gespannen nekspieren, gebogen hoofd.
Ze zwijgt, wacht.
Als zijn blik naar zijn horloge glijdt, legt ze haar hand op de zijne.
Ze kijken: deze handen konden samen alles aan.
Dan staart hij naar de muur achter haar.
Inhaleert weer diep, blaast een walmende angstwolk uit.
‘Dus het is waar?’
21-3-2018
Gekozen op 23-3-2018 als een van de vijf beste ultrakorte verhalen van week 12 op de site Ultrakorte verhalen van Schrijven Magazine
De psychologiedocent verklaart het begrip euforie en geeft voorbeelden.
IJverig maak ik aantekeningen.
Tot ik hoor:
‘En wat ik dan allemaal zie, jôh, cirkels, sterre, vuurwerk.’
Mijn pen valt uit mijn handen en schaterend roep ik: ‘Belle, stromende bergbeekies, gevulde koeke.’
Hij: ‘Bliksem, lammetjes, blauwe zwaailichte.’
Ik: ‘Mooi, móóói!’
Pas dan kijk ik om me heen en zie de verbazing bij mijn klasgenoten. Onbegrip druipt van hun gezichten: Wat gebeurt hier? Wat hebben die twee ineens? Waar gaat dit over?
Ze woonde een paar straten verder en was een goede collega van man. Regelmatig liep hij even bij haar binnen.
Toen wij in de ogen van onze pubers saai, burgerlijk en voorspelbaar waren, vonden zij ook de weg naar haar huis.
In haar troffen ze het tegendeel van hun ouders (vonden ze toen): een warm hart, open geest en luisterend oor, kortom: een tof wijf!
En, last but not least, bij Nettie mocht binnen gerookt worden.
Zo werd haar huis een paar jaar hun toevluchtsoord en zij een vertrouwenspersoon voor hen en voor vele andere jongeren die zich aan het los maken waren van hun ouderlijk huis.
Zij waren blij met haar maar wij waren dat ook: we wisten dat ze een oogje in het zeil hield en, zonder hun vertrouwen te beschamen, ons zou tippen als er werkelijk iets aan de hand was met hen.
Een goede deal voor iedereen.
Nettie stond open voor wat jongeren bezig hield, alles kon bij haar maar ze had wel regels.
Zo was het vaste prik dat ze, als ze het welletjes vond die volle huiskamer vol jong spul dat geanimeerd rookte, praatte, dronk en muziek draaide, altijd dezelfde plaat opzette: ‘Stay’ (just a little bit longer) van Jackson Browne.
Ja, ze had gevoel voor humor, iedereen wist dat dit nummer het signaal was om op te breken en dat gebeurde dan ook.
Mijn jongens bewaren goede herinneringen aan de avonden bij Nettie.
Jongste ontmoette er zijn vriendin.
Toen ons muzikale uithoudingsvermogen tot het uiterste werd getergd door oudstes voorkeur voor heavy metal, mocht hij bij Nettie tekeer gaan op zijn net aangeschafte drumstel.
Als de zonen volwassen dingen gaan doen, studies, banen, relaties, verhuizingen, ontdekken ze gelukkig weer dat ouders mensen zijn waar je wat aan kan hebben.
Het contact met Nettie verwatert.
Ik ontmoet haar tien jaar geleden weer als ze terminaal ziek is en een beroep doet op de vrijwilligers van de organisatie waar ik werk.
Het weerzien is warm, de jaren vallen weg als we herinneringen ophalen.
Ook de zonen bezoeken haar nog, voor ze een paar weken later overlijdt.
Met zijn drieën gaan we naar haar uitvaart.
Op de voorste rijen zitten stemmig geklede ouderen, daarachter rijen vol jongeren.
Tussen de sprekers die dierbare herinneringen ophalen, klinkt ‘Nettiemuziek’: ‘Child in time’ van Deep Purple, Chris Hinze en aan het eind natuurlijk ‘Stay’ van Jackson Browne.
De ‘jongeren van toen’ zingen het door hun tranen heen lachend mee.
Maar het hoogtepunt is ‘Light my fire’ van the Doors.
Voorafgaand aan de crematie van Nettie klinkt op volle sterkte en steeds opzwepender, Jim Morrison door de ruimte: ‘Come on baby, light my fire.’
Sindsdien glimlach ik als ik ‘Light my fire’ hoor, zet het geluid harder en knipoog even omhoog: daar ga je Nettie, dankjewel voor wie je was voor ons.