Louk heeft een grote verzameling beestenboeken, speelgoed dieren en beestenknuffels. Het is duidelijk: hij is dol op dieren.
Daarom kocht oma in december 2016 de Kruidvat aanbieding van Lego jungledieren.
En oma, die vroeger veel Lego cadeau gaf maar er zelf nooit mee speelde, zette de bouwsels zelf in elkaar zodat Louk er meteen mee kon spelen.
Ze genoot van het bouwen, begreep alsnog hoe leuk Lego is.
In een middag stonden er: een giraf, een pinguïn met jong, een goudvis, een huisje met twee bomen en een rode auto en een paar minder boeiende bouwsels.
Met Kerstmis kreeg Louk ze cadeau.
Hij keurde ze geen blik waardig, hij kiest tenslotte zelf wel uit waar hij mee speelt.
Papa en mama prezen oma’s Legobouwsels wel: ‘Goed zo oma, beter laat dan nooit.’
De bouwsels kregen een plekje tussen Louks speelgoed en dat bleek een goede zet. Een paar maanden geleden pakte Louk geheel vanzelfsprekend het rode autootje en de twee bomen en gaf ze een plek in zijn sorteercreaties.
De keer daarop gebeurde hetzelfde met de giraf, de pinguïn en de goudvis.
Wel corrigeerde Louk oma en de Lego-ontwerpers: dat is geen goudvis!
Het is 1971. Ik ben achttien en tweedejaars leerling psychiatrisch verpleegkundige.
In de lessen ‘Behandelmethoden’ wordt ons geleerd dat een psychose zich uit in desoriëntatie van tijd, plaats en persoon. Begrippen die me nog niet veel zeggen als tijdens mijn dienst een spoedopname wordt aangekondigd van een psychotische vrouw die direct na binnenkomst een electro shockbehandeling zal krijgen.
De dienstdoend psychiater wordt opgeroepen. De hoofdzuster, een gediplomeerde collega en ik worden vrijgemaakt om te helpen.
Voor de ambulance arriveert vertelt de hoofdzuster mijn collega en mij dat de vrouw vaker psychoses heeft, ze hallucineert dan dat ze door God gezonden is om alle zondaars te redden.
Praten daarover gaat niet, ze is niet aanspreekbaar. Medicatie heeft de psychose niet doorbroken, dus is een paardenmiddel noodzakelijk: een electroshockkuur.
Mijn collega en ik staan klaar bij de ingang van het paviljoen als met gillende sirenes de ambulance aan komt rijden.
Twee ambulancebroeders en twee agenten trekken de brancard uit de wagen, en brengen een strak vastgegespte maar hevig tegenstribbelende luid psalmen zingende vrouw naar de behandelkamer.
Eendrachtig tillen ze haar van de brancard op het bed waarna wij haar direct weer vastgespen.
Desondanks richt ze zich op zo ver als ze kan, kijkt verwilderd rond en schreeuwt luid.
Met ons volle gewicht op haar armen, benen en schouders, bevestigen we de electroden en klemmen een houtje tussen haar kaken, terwijl de hoofdzuster narcose/spierverslapper in haar arm spuit.
De psychiater dient de elektroshock toe. Dat duurt nog geen minuut. Haar lichaam verstijft eerst, schokt dan heftig terwijl wij haar vast houden en ervoor zorgen dat ze niets breekt. Dan ontspant ze langzaam. Ze is nog steeds buiten bewustzijn.
Na een kwartier komt ze bij, kijkt versuft rond, valt in slaap.
De lieve, zachtaardige vrouw die na een paar uur wakker wordt, lijkt in niets op de psychotische vrouw.
Ze blijft nog een paar weken om tot rust te komen.
Haar medepatiënten en mijn collega’s en ik, we mogen haar graag, ze is vriendelijk, behulpzaam, gewoon een aardig mens.
Een keer vraagt ze me verlegen: ‘Zuster, hoe erg was het deze keer?’
Ze heeft er geen enkele herinnering aan en is geschrokken van de verhalen van haar man en kinderen over haar gedrag de dagen vlak voor de opname.
Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen om eerlijk te zijn en zeg dat het best meeviel.
Hoe ervaringen in elkaar grijpen besef ik jaren later.
Kleinzoon Louk heeft geen psychoses. Zijn epileptische aanvallen worden niet kunstmatig opgewekt maar zijn het gevolg van de zware en moeilijk instelbare epilepsie die hoort bij het syndroom van Dravet.
Naar om mee te maken.
Maar ik weet wel precies wat er gebeurt en wat ik moet doen.
Sport was voor mij badmintonnen.Met zussen en vriendinnen luid tellend de shuttle zo lang mogelijk in de lucht houden. We juichten als hij meer dan honderd keer heen en weer ging zonder de grond te raken.
Diep geshockeerd was ik toen de tennisleraar bij mijn eerste les de bal op alle hoeken van het veld speelde zodat ik er niet bij kon. Verontwaardigd kondigde ik thuis aan dat die man geen les kon geven.
Bij gym werd ik als een van de laatsten gekozen bij het samenstellen van volleybalteams. Toch werd ik gevraagd voor het schoolteam in het volleybaltoernooi in de kerstvakantie. Oké, de gebruikelijke spelers waren niet beschikbaar. Dat alleen mij op het hart werd gedrukt om alleen teamleden de bal toe te spelen en niet onze tegenstanders, vatte ik op als spelstrategie.
Het eerste potje Monopoly met man, jaren later, opende mijn ogen.
Als wij thuis Monopoly speelden ging het er om iedereen zo lang mogelijk in het spel te houden. Wie won was een detail.
Zo niet bij man.
Verbijsterd keek ik toe hoe hij rücksichtslos in hoog tempo de zwakste spelers van het veld veegde. Diep verontwaardigd wees ik hem er op dat dit tegen de regels was. Zo boos als ik was, zo stomverbaasd was hij, nooit vergeet ik zijn weerwoord: ‘Maar je speelt toch om te winnen?’
Toen begon mij iets te dagen…
De tennisleraar wilde mij iets leren.
De volleybalaanvoerster niet, zij deed aan damagecontrol.
En dat allemaal omdat ik samen wil spelen, niet tegen iemand.
Die ontdekking leidde tot verhitte discussies met man, hij had nog nooit iemand ontmoet die niet wilde winnen. ‘Dat meen je niet’ zei hij toen ik hem vroeg wat er dan precies zo leuk was aan winnen. Ik meende het, ik wist het echt niet.
Hij ontplofte bijkans bij mijn compromisvoorstel: laten we vooraf afspreken dat jij hebt gewonnen, dan is dat geregeld en kunnen we daarna samen het spel spelen.
Zo werd Monopoly een no go area voor ons.
Niet onoverkomelijk want we waren erg goed in Yahtzee, Risk, eenentwintigen en jokeren.En Scrabble niet te vergeten.
Dat is nogal hoog, u bent uitgeput en slaapt veel?
–
Ook overdag? Over duiven? Als u duifverhalen leest, landen ze in uw tuin en bij duifgedichten komen ze koeren op uw vensterbank?
–
Dat wou ik u inderdaad aanraden, er eens met iemand over praten, maar u zwijgt ze liever dood zegt u? En schrijven, hoe gaat dat?
–
Ik begrijp dat u behalve aan griep nu ook lijdt aan verhaalhoest, dichtdrang en een wauwelvirus. Bovendien hebt u een site uitgebraakt. Dat ziet er niet goed uit. Blijft u even lekker zitten, dan regel ik een acute crisisopname op de nonfictieafdeling. Blijf zitten! Hier blijven! Hier!
Gekozen op 9-2-2018 als een van de vijf beste ultrakorte verhalen van week 6 op de site Ultrakorte verhalen van Schrijven Magazine
De juffen op de kleuterschool en in de eerste drie klassen van de lagere school waren beleefd, vormelijk vriendelijk, netjes gekleed en gekapt.Ze dienden met u en hun achternaam aangesproken te worden. Plichtsgetrouw leerden ze ons schrijven, lezen en rekenen.Soms was er tijd voor zingen of tekenen, ook dat verliep keurig volgens het boekje.Ik voegde me naar die dagorde en droomde tussendoor, kijkend naar de wolken, over verhaaltjes die werden voorgelezen of die ik zelf las toen ik kon lezen.
Toen ging ik over naar klas vier.
Na de zomervakantie stapte ik de klas in en daar stond een jonge man.
Niet, zoals de mannen die ik tot dan toe om me heen had gezien, in een degelijk blauw of zwart pak, maar in een geruit overhemd en een groene broek. Groen!
Ik wist niet dat er groene broeken bestonden voor mannen. Hardop noemde hij de namen van de kinderen en keek het kind dat zijn vinger opstak vervolgens doordringend aan, met een lach op zijn gezicht.
Een lach! Ik wist niet dat juffen en meesters mochten lachen.
Toen ik aan de beurt was en hij langzaam, bijna proevend, mijn naam noemde en me lachend aankeek, gebeurde er iets in me, ik kreeg het warm en bloosde.
Het was alsof de mist in me optrok, alsof eindelijk de zon doorkwam.
Alles ging anders bij meester Huib.
Hij wilde meester Huib genoemd worden, want dat was immers zijn voornaam.
Vrolijk stompte hij de jongens bij het binnenkomen, gaf de meisjes een schouderklopje.
Hij noemde elk kind bij naam en keek je dan ook even echt aan.
Als hij lekker had gegeten maar teveel, zuchtte hij, deed zijn broeksknoop open en wreef lachend over zijn bolle maag.
In het begin lachten we schoorvoetend, onbekend als lachen in de klas voor ons was, maar het duurde niet lang voor we begrepen: er mag gelachen worden.
Wat een verademing vergeleken met die saaie jaren daarvoor!
Toch werd er veel en goed geleerd.
De tafels werden hardop dreunend opgezegd.
Maar vaak gebeurde het dat meester Huib halverwege de tafel van zeven stopte en zei: ‘Even wat anders hoor, dit is zo saai, we gaan zingen.’
Hij leerde ons canon zingen ‘Frère Jacques, frère Jacques, dormez vous, dormez vous, sonnez les matines, sonnez les matines, ding ding dong, ding ding dong.’
Toen de klas dat zachtjes inzette, tikte hij af: ‘Dat kan veel harder.’
Hard mochten we zingen, steeds harder door elkaar heen, tot het hele lokaal dreunde.
De tafel van zeven ging daarna ineens een stuk soepeler.
En tekenen, hij gaf geen natekenopdrachten, we moesten zelf een verhaaltje verzinnen wat we wilden tekenen.
En nooit, nooit zei hij dat het niet goed was of dat het perspectief niet klopte.
Het vak vaderlandse geschiedenis deed zijn intrede, zo heette Nederlandse geschiedenis toen.
Het werd een feestje waar we de hele week naar uitkeken.
Meester Huib vertelde geschiedenisverhalen alsof ze gisteren om de hoek waren gebeurd.
Van de moord op Bonifatius bij Dokkum in 754 maakte hij een onvergetelijke spannende act.
Na afloop van elk geschiedenisverhaal wat hij vertelde, moesten we het kort in eigen woorden opschrijven met het jaartal erbij.
Zo ontstond een lijst met honderd jaartallen en gebeurtenissen.
Wie aan het eind van het schooljaar die ‘lijst van honderd’ foutloos en chronologisch kon opzeggen, werd gefeliciteerd en kreeg een hoog cijfer op zijn rapport. Voor hem, voor meester Huib, zwoegde ik thuis middagen lang op die lijst tot ik hem kon dromen. Het lukte, foutloos dreunde ik hem op.
Stralend van trots nam ik het uitbundige applaus van meester Huib en de klas in ontvangst. Het werd de enige negen die ik ooit op een rapport kreeg voor ‘vaderlandse geschiedenis’.
Dat was meester Huib, een van de eerste mensen door wie ik me gezien en gehoord voelde, aardig gevonden en belangrijk.
Ik bloeide op in klas vier en vijf bij meester Huib.
In klas zes barstte die bubbel en was het voorbij. ‘Meneer de V’ nam het stokje over en leren werd weer een zware serieuze kwestie.
Maar ik koester de herinnering aan de lessen bij meester Huib.
Zelfs al is, achteraf gezien, de pedagogische waarde van zijn werkwijze wellicht discutabel: kinderen een hoog cijfer geven als ze honderd jaartallen met bijbehorende gebeurtenissen chronologisch op kunnen dreunen.