Varianten van dissonanten

Bij ‘Six Bagatelles for String Quartet, Op. 9’ Anton Webern

 

Hij pakt haar armpje, lacht brabbelt over samen
spelen, ze begrijpt zijn klanken niet, fluistert
verbaasd waarom doet hij raar?

 

Daar is die gek, hoongelach meandert tussen
muren, hij wil mee spelen, schopt naast de bal
struikelt over een uitgestrekte voet, ligt languit, huilt.

 

Dromerig schopt hij zacht tegen struiken, wiegt mee met
wuivende stengels, zingt blauwe bloem rode bloem
gele bloem. Rotjong, scheldt een voorbijganger.

 

In stiltes tussen zien en zeggen zwellen ze aan
dissonanten in de leegte van verloren onbevangenheid
ze schuren mijn huid, hem glijden ze goddank als bagatellen af.

 

Maar in de winkel lacht oma als hij onverhoeds haar
hand grijpt, aandringt kipje tok, vrolijk zingt ze
poesje mauw, verzaligd zoemt hij zachtjes mee.

 

De orgelman ziet hem, zet de vogeltjesdans in, met
fladderende armen glanzende ogen deint hij
zijn dans, applaus klatert hij schatert.

 

Beperkingen duiden zijn maat ,bakeren
zijn onbevangenheid, ik volg het kind en
voel zijn puurheid als hij mijn hand vindt.

 

 

Cora van B     9-2016

Hiep hiep Halina

Ze komt op als een rilling na een windvlaag
wordt betast en weggesmeten ligt jammerend
in een hoek starend smeulend tot ze oprijst
vuurspuwende Medea met vlammende blik.

 

Genadeloos veegt ze Freud en feminisme
op een hoop als kluwen haar op
een kappersvloer. Vilein scheurt ze
vastgeroeste vetes open fileert ze tot op het bot.

 

Pas tussen resten as en ongebluste waarheid
bindt ze in, buigt timide onder aarzelend applaus
niet wetend dat ze mijn naam noemde dat ze
mijn kind opdiepte dat ze het liefkoosde in de gloria
dat ze meer mij was dan ik ooit durfde zijn.

 

 10-6-2017

Bach in flarden

Hoe cantateklanken plots
mijn hartenklop vervangen.

 

Denk weg de donderende
blik, de muitende wenkbrauwen
verdwijn Oost-Indische doofheid en
vooral de woedende waaromvragen.

 

Zwijgend luisteren, voelen hoe
hartenklanken mijn ziel beroeren.
De sussende ruis van de rede verstomd.

 

Tegelijk met oude pijn baant borrelende
blijheid zich een pad naar buiten.
Onweerstaanbaar welt inkeer.

 

Kijk hoe het kerstkind knipoogt, een oliebol
grijnst, leven lichter lijkt en afscheid
tijdelijk blijkt. Verlossing op cantatetonen.

 

Een flard volstaat

 

15-12-2016

Op 16-1-2019 geplaatst in het katern Alice van het online Schrijven Magazine plus

De groene tijd

Toen ik afgelopen zomer de zolder leeghaalde om te kijken tot hoever de lekkage doorliep, stuitte ik op de plunjebaal van manlief. Ik sjorde hem de trap af om beneden op mijn gemak te kijken wat vijfenveertig jaar met de inhoud had gedaan. En om te besluiten of ik hem nog wilde bewaren. Ik ging er vanuit dat het ministerie van Defensie er geen belangstelling meer voor heeft. Na zijn afzwaaien sommeerden ze man twee keer om zijn plunjebaal in te leveren, maar reageerden niet toen hij dat vergat. 

 

Met het openen van de plunjebaal kwamen ook de herinneringen terug. Hij was sergeant bij het 41ste pantserinfanteriebataljon in Ermelo. We leerden elkaar kennen toen hij net was afgezwaaid en nog vol was van wat hij daar allemaal had meegemaakt. In militaire dienst worden jongens mannen, zegt een cliché, bij hem klopte het. Dat hij als volwassene werd benaderd en verantwoordelijkheden kreeg waarop hij ook werd aangesproken, deed hem groeien. Hij leerde er doorzetten en leiding geven. En, niet onbelangrijk, hij leerde er voor zich zelf zorgen en dat gaf hem het zelfvertrouwen waar het tijdens zijn MULO/HBS-tijd vaak aan had ontbroken. Ik, lichtelijk antimilitaristisch flowerpowermeisje, sprak ironisch over ‘je groene tijd’, tot ik doorkreeg dat die tijd hem echt goed had gedaan.  Zo had hij geleerd hoe hij zijn manschappen zo moest aanspreken dat zijn orders werden uitgevoerd: je staat breeduit en rechtop, kijkt iedereen aan, spreekt met stemverheffing iets lager dan normaal en je zorgt ervoor dat je stem en houding in overeenstemming zijn met je boodschap.

 

Vaardigheden die hem, terug in de burgermaatschappij, bij verschillende gelegenheden goed van pas kwamen. Maar soms ook niet: onze oudste, net een jaar, leerde lopen en ging blij de wereld verkennen in onze huiskamer. De knopjes van de tv vond hij uitermate boeiend. Tot een luide zware sergeantstem baste: ‘Jansen! Afblijven!’ Oudste schrok zo dat hij krijsend omviel. Gelukkig schrok zijn vader net zo erg (‘sorry sorry, het floepte er ineens uit’) en leerde zo het verschil tussen het opvoeden van zijn zoon en het aanvoeren van zijn manschappen. Gelukkig kon hij troosten als de beste. Ik zie nog dat verschrikte koppie, van allebei. Het bleef een gevleugelde uitdrukking bij ons ‘de groene tijd.’

 

Oudste heeft de plunjebaal. Jongste wilde een paar sergeant-insignes. Ik schrijf dit stukje in een originele authentieke legergroene onverslijtbare wollen trui, wat ruim en wijd maar heerlijk warm als het koud is.

 

19-1-2016

Nachtelijk avontuur

Barneveld telt nu 56000 inwoners maar ik herinner me nog het dorp begin jaren zestig met hooguit 5600 inwoners. Ik logeerde er in de zomervakantie bij oom en tante, genoot van hun aandacht, grapjes en verwennerijen. We aten alleen wat ik lekker vond en in de grote moestuin smulde ik naar hartenlust van frambozen, bessen en bramen. En niks om acht uur naar bed, ik mocht opblijven zo lang ik wilde.

 

Ook die avond. Om elf uur maakte oom aanstalten om naar bed te gaan, hij moest weer vroeg op. Maar met een ondeugende twinkeling in haar ogen en een knipoog naar oom vroeg tante me: ’Het is nog zo warm, zullen wij nog een eindje wandelen?’ Zo laat nog wandelen, dat had ik nog nooit gedaan, dat was spannend! Nog spannender werd het toen oom zei dat we wel moesten uitkijken want vrouwen zo laat op straat, dat was eigenlijk verboden, ‘Kijk maar uit dat jullie niet worden opgepakt!’ Grinnikend keek hij ons bij het tuinhek na.

 

De warmte hing nog tussen de huizen, de hemel was helder en bezaaid met sterren en tante en ik liepen gearmd en praatten over zaken waar bij mij thuis niet over gepraat werd. Ik genoot met volle teugen. Tot er achter ons plots een barse stem klonk: ’Wat moet dat daar, wat doen jullie hier midden in de nacht?’ Geschrokken draaiden we ons om en zagen een agent met een wapenstok in de hand die ons streng aankeek. Ik schrok me dood en klampte me aan tante vast die met een rood hoofd hakkelde dat er niets aan de hand was en dat we alleen maar een eindje om gingen. ‘Zo laat nog?’ baste de agent. Ik trilde maar tante zei sussend dat we alweer op huis aan gingen en gelukkig mochten we toen doorlopen. Met stevige pas liepen we terug naar huis, blij dat het goed was afgelopen. Thuis kroop ik gauw in bed, nog nagenietend van dit avontuur want zomaar zo laat nog buiten lopen met tante was toch wel heel erg fijn geweest. Misschien wel beter om niet tegen mijn ouders te vertellen dat tante en ik midden in de nacht waren aangehouden door de politie…

 

Pas jaren later hoorde ik dat net nadat oom ons had nagezwaaid de politieagent langs liep die zijn ronde deed. Het was een goede bekende van hen en oom vertelde van onze nachtwandeling en vroeg hem om een geintje uit te halen en ons aan te houden. Tantes hakkelen en blozen waren niet van de schrik, ze snapte direct wat oom had uitgehaald en probeerde uit alle macht om haar lachen in te houden. Het maakt de herinnering nog dierbaarder.      
  
12-5-2017
 

Furie

Het gebeurde toen de verpleegkundige tegenover me commandeerde: ‘Ik neem hem nu mee, ouders wachten in de wachtkamer’ en haar hand uitstak naar jongste op mijn schoot om hem mee te nemen.

 

Ik kende haar niet, de furie die plots oprees in mij en het roer overnam. Ze klemde jongste vast op mijn schoot en zei: ‘Wat? Geen sprake van! Ik heb afgesproken met de arts dat ik bij hem blijf tijdens de ingreep!’
Bijna had ik medelijden met de verpleegkundige, ze keek net zo verbijsterd als ik me voelde maar vervolgde vinnig: ’Daar weet ik niks van, dat doen wij nooit zo.’ ‘Dan zijn er twee mogelijkheden!’ sprak de furie: ‘U kunt het navragen bij de arts of wij vertrekken nu!’ Furie sprak in uitroeptekens.

 

De verpleegkundige gaf zich niet zo snel gewonnen, haalde de arts erbij, die onze afspraak duidelijk was vergeten maar hem bij het zicht op furie snel en sussend bevestigde.

 

Jongste herinnert zich wel de oorbuisjes maar niet dit voorval. ‘Jullie waren er gewoon’ zegt hij schouderophalend. Precies! Wij waren er gewoon!

 

Furie bleef, ze sluimert op de achtergrond. Tot er iets is met kinderen of kleinzoon. Dan leeft ze weer op.

 

 

28-4-2017

Dinges

De rituelen de ene kus op de wang werden er later
drie een omhelzing bleef een brug te ver
is hetzelfde ik kruip op de bank koester me in
haar wangen voelen vertrouwd onze geur
nestwarmte koffie appelgebak ‘dat vind jij toch het
lekkerst jammer dat slecht zo lekker is hè?’
 
‘Hoe zijn hun rapporten nog oorontstekingen met
die buisjes werkt hij nog steeds zo hard? Zo zijn
mannen je zorgt toch wel goed voor hem?’ Ze gaat
verzitten begint de bekende wijd uitwaaierende litanie
van mensenverhalen sporadisch over lief veel over leed
soepel volg ik haar ik ken de mensen hoewel velen amper
als de tijd verstrijkt stokt haar woordenstroom steeds
vaker zoekt ze zinloos in haar geheugen naar namen ‘Dinges’
het duizenddingendoekje duikt op dat zo dankbaar namen
van mensen ziektes winkels soapacteurs vervangt
‘Je weet wel Dinges die op de hoek woonde Dinges
daar kwam jij wel eens toch?’ steeds vaker sla ik
de plank mis heb geen flauw idee weet alleen
dit gaat niet over namen maar over samen
 
In mijn schoot vouwen mijn handen zich net zo als de hare
Dinges heeft ook in mijn geheugen een prominente
plaats veroverd maar het woord uitspreken doe ik niet
Ik mis haar wil haar hebben niet haar zijn

 

16-12-2016

Wakker

De bel gaat.
Ik verwacht een pakje, ren de trap af, open de deur, steek mijn hand uit.
Zie dan de man en vrouw, verbaasd. Zij een schoudertas waaruit een ‘Ontwaakt!’ steekt.
Tegelijkertijd klinkt hun: ‘Goedemorgen mevrouw’ en mijn grijnzende: ‘Ik ben al wakker hoor!’
Hun vragende hoofden doen me herhalen: ‘Ik ben al ontwaakt, heb zelfs al ontbeten.’
Zij lacht. Heeft hem vast al vaker gehoord. Hij lacht zuurzoet als ze hem wijst op de Ontwaakt.
Ze probeert: ‘Maar kent u ook onze prachtige boodschap?’
Dat ik ook al boodschappen heb gedaan hapert op het puntje van mijn tong.

 

Gekozen op 19-1-2018 als een van de vijf beste ultrakorte verhalen van week 3 op de site Ultrakorte verhalen van Schrijven Magazine

 

Wout Kabout

Met een knipoog naar Margootje van Wim Sonneveld

 

Wout is geen kabouter maar een kabout zoals hij zelf zegt, met de nodige zelfkennis en wars van de gebruikelijke sentimentele eigenschappen die kabouters worden toegedicht.
Altijd klaar staan voor anderen, alsmaar onzichtbaar goed doen, dat is niks voor hem.
Hij is meer van de luide bijval, de brede wave, van resoluut ingrijpen en natuurlijk strijkt hij dan met de eer, hallo wat dacht je dan, ere wie ere toekomt.

 

Nooit kondigt hij zijn komst aan.
Hij zit gewoon, a la Margootje van Wim Sonneveld, een achternichtje van hem, op een ochtend ineens naast mijn theekopje.
Pas als ik hem zie realiseer ik me de herkomst van het merkwaardig zoemende geluid dat ik hoorde: zijn miniHarley. En vervolgens weet ik: ha leuk, dat wordt een gezellig weekje.

 

Wout zet zijn helmpje af, pelt zich uit zijn leren jackje en fatsoeneert zijn vetkuif.
Dan, terwijl ik eet en hij chillt op de rand van mijn bord, informeert hij naar mijn wel en wee.
Luisterend knikt hij af en toe goedkeurend maar vaker schudt hij verontwaardigd zijn vetkuif: ‘Nee toch, heb je dat zo aangepakt, wat ben jij toch een softie, hoog tijd dat ik je weer even de les lees.’
Soft als ik kennelijk ben, accepteer ik dat hij de komende dagen, meeliftend in mijn broekzak, niet van mijn zijde wijkt.

 

Hij verplaatst zich heen en weer tussen mijn broekzak en mijn sjaals, mijn oren en mijn haar, ondertussen commentaar leverend op mijn handel en wandel.
Hij trekt aan mijn oorlel en fluistert ‘hou op sufferd, zie je niet dat je gepiepeld wordt, wegwezen hier.’
Hij kriebelt mijn neus met een van mijn eigen haren tot ik onbedwingbaar moet niezen en fluistert ondertussen een grandioze gore mop in mijn oor zodat mijn niesbui overgaat in een onbedaarlijke lachbui en de tranen over mijn wangen rollen.

 

Als ik weer eens verdwaal, krijg ik een fikse draai om mijn oren en foetert hij dat ik ongeneeslijk gedesoriënteerd ben en corrigeert me zuchtend.
Soms voel ik ineens een klopje op mijn schouder en zingt hij onhoorbaar voor anderen zachtjes in mijn oor ‘goed gedaan meissie.’

 

Net als ik denk, nou is het wel weer mooi geweest, alsof hij dat voelt, zegt hij met een grote grijns ‘ik ga weer, tot later.’
Helmpje op, leren jackje aan, de Harley starten, en weg is hij, een klein rookpluimpje achterlatend.

 

14-5-2016

Wilma’s wolkje

De vrouw voor me in de rij grabbelt in haar tas. Ik kijk en zie tot mijn stomme verbazing dat ze een wolk in haar tas heeft die uit de tas wil ontsnappen. De vrouw propt de wolk terug in haar tas en sluit ferm de knip. Ik geloof mijn ogen niet. Ik besluit de vrouw te volgen naar haar huis. Verstopt achter een boom zie ik hoe de vrouw, eenmaal binnen, de wolk uit haar tas haalt. De wolk dwaalt rusteloos door de kamer …  Nog steeds geloof ik mijn ogen niet en zonder dat ik het besef, lopen mijn voeten naar het huis en ik kijk door het voorraam. Mijn ogen bedriegen me niet: het wolkje zweeft door de kamer.

 

Het volgende moment gaat de deur open, ik schrik, daar staat de vrouw. Ze zegt: ‘Bijna iedereen die mijn Woutje ziet, schrikt en loopt weg. Jij niet, jij volgde me naar huis. Wil je een kopje thee?’ Met het schaamrood op de kaken bied ik mijn excuses aan en hakkel ik dat ik haar niet tot last wil zijn en weg zal gaan. Dan zegt ze: ‘Ik ben Wilma, als je wilt vertel ik je over Woutje.’ Ik denk: ‘Ze is zo gek als een deur, een wolkje in je tas en in je huis en hem Woutje noemen.’ Maar direct realiseer ik me dat ze niet hallucineert want ik zie het wolkje ook. Impulsief ga ik in op haar uitnodiging en dat wordt het begin van de vreemdste ervaring ooit.

Wilma opent de deur van de huiskamer en daar hangt het wolkje, nu stil, in de hoek van de kamer. Verbaasd ga ik zitten, Wilma zet thee en gaat ook zitten. Het wolkje zweeft langzaam naar haar toe en posteert zich op haar schouder. Dan vertelt Wilma over het wolkje, of liever over het zoontje dat ze had: Woutje.

Jaren hadden zij en haar man op hem gewacht en ze waren dolgelukkig met hem. Tot Woutje ziek werd en ze weken aan zijn bed zaten. Hij stierf toen Wilma even alleen was met hem. In sobere woorden vertelt ze hoe intens verbonden ze zich voelde met hem en hoe ze instinctief zijn laatste adem opving in haar handen. Hoe ze, toen ze haar handen opende, tot haar stomme verbazing een klein beweeglijk wolkje zag dat naar haar lachte. ‘Zo blijft Woutje voor altijd bij me’, zegt ze en streelt het wolkje.

Ik weet dat het niet kan maar ik zie het wolkje knikken en lachen. Dan stuitert Woutje een paar keer op Wilma’s schouder als op een trampoline, neemt een aanloopje over haar arm en katapulteert zichzelf door de kamer naar het plafond in de hoek, duidelijk een spelletje dat hij vaker speelt.

Terwijl wij verder praten, spartelt Woutje vrolijk heen en weer door de kamer, nu raakt hij alle meubels aan en laat planten heftig heen en weer zwiepen, alsof hij tikkertje speelt met de dingen. Het is net of ik een fluisterschater hoor.

Ondertussen vertelt Wilma hoe alleen ze is, ze heeft haar verhaal een paar keer verteld maar haar man, familie en vrienden keerden zich ongelovig van haar af. ‘Alsof ik gek ben’, zegt ze verdrietig, ‘maar jij ziet hem toch ook? Denk jij dat ik gek ben?

21-8-2016