Cora dichterbij

dichter en dichterbij

Cora dichterbij

Tocht naar toen

Tocht naar toen
Lang bestaan we al uit afstand, toch wentel ik me in zijn warme
welkom. Hij wankelt gaat dan voor. Op het aanrecht kopjes
en kommen in gelid. De geur van groentesoep.

 

Breed zit hij maar vult de stoel slechts half. De bijbel vol briefjes de
glimmende armleuningen wijzen zijn wachten. Zijn monoloog meandert langs
orchideeën, koor en kwalen, morgen wordt weer een knobbeltje weggesneden.
Voortdurend dwaalt zijn hand naar de littekens op zijn hoofd.

 

Zijn vrouw en zoon staren de kamer in, vervaagd in versleten
lijstjes. Langs de muren echoën de zekerheden die mijn jeugd kleurden
‘dat is toch niks een dokteres’ ‘je ouders waren nou eenmaal zo.’ En nog
weet hij zeker: ‘ik zie ze niet weer want in de hemel herken je elkaar niet.’

 

Pas als we vruchtenbowl lepelen, vaste rots van ons behoud, herhaalt hij
hoe hij de moffen uitschold en hard wegrende. De oude logeeroase herleeft
ik schater, dit is de veiligste plek op aarde.

 

 

 
Mei 2017
Een bewerking van dit gedicht won in september 2017 de prijs in de Schrijven online wedstrijd in de categorie autobiografisch verhaal, anekdote of herinnering met stroopwafels in de hoofdrol. Zie Veertjes: Zoet van toen

Wens voor wie ik niet liefheb

Wens voor wie ik niet liefheb
Als wij elkaar niet kunnen begrijpen
dat niet willen misschien omdat we
te verschillend denken dromen voelen willen
als we niet dezelfde waarden niet dezelfde
humor delen als we niet met elkaar kunnen leven
Laten we dan niet meer vergeefs uitreiken
naar elkaar maar met compassie een stapje
naar achter doen laat ons vredig naast elkaar leven
14-7-2016

 

Collega Ultrakort schrijver Ypie Haitsma Bakker vertaalde het in het Fries:
Net mei-elkoar, mar neist elkoar
As wy elkoar net begripe wolle of net kinne
om’t we te ferskillend tinke, dreame, prate
as we net deselde wearden en net deselde
humor diele as we wier net mei-elkoar libje kinne
Litte we dan net mear fergees nei elkoar rikke
net mear nei elkoar wize
mar litte we in stapke tebek dwaan
en sûnder ferwiten
neist elkoar libje

Zoeken naar hachee

Zoeken naar hachee
 
De hachee van mijn moeder had mythische vormen aangenomen in mijn gezin.
Niet omdat man en zonen hem uit eigen ervaring kenden maar door mijn koppige pogingen om hem te kopiëren.
Ik wilde hem niet evenaren, ik wilde hem zo maken als zij het deed, ik wilde dat hij smaakte zoals de hare smaakte.
Zo vaak had ik als kind toegekeken als ze hachee maakte dus hoe moeilijk kon het zijn?
Driekwart pakje margarine smelten in haar oude oranje gietijzeren braadpan, een kilo uien glazig lichtbruin bakken, ze uit de pan halen, dan op hoog vuur snel anderhalf pond flink gezouten en gepeperde runderlappen, mager maar met een cruciaal klein randje vet, aanbraden tot ze een knapperig donkerbruine korst hebben.
Vlees en jus dan aanlengen met weinig water, teveel is een doodzonde dan komt het nooit meer goed met de intense vleessmaak van de jus. Vervolgens de uien er weer bij, een scheutje azijn en wat gedroogde laurierblaadjes.
Het geheel een paar uur laten sudderen tot het vlees bijna, nog net niet helemaal, in malse draadjes uiteen valt.
In die tijd verspreidt zich die onmiskenbare verrukkelijke geur door het huis.
Vlak voor het opdienen de laurierbladeren uit de pan halen, de hachee een heel klein beetje binden met wat maïzena, vooral niet te veel want het mag niet papperig worden. Opdienen een dag later (dan is de smaak nog intenser) met gekookte aardappels, eventueel wat appelmoes. Niet met rode kool want daar houdt mijn vader niet van, niet met puree, dat is veel te veel werk voor een gezin van zeven eters.
Eenmaal volwassen vroeg ik mijn moeder het recept.
Terwijl ik letterlijk opschreef wat ze zei, liep het water me in de mond.
Nauwgezet en hoopvol volgde ik het recept, ik zou mijn moeders hachee maken in mijn keuken!
Mijn mannen smulden. Ik niet, ik proefde niet wat ik wilde proeven.
Ik ging terug naar mijn moeder en vroeg: ‘Hoeveel is een paar laurierblaadjes precies, wat is een flinke snuf zout, wat voor soort lepel maïzena, welke margarine, wat is flink aanbakken, hoe lang is een hele tijd sudderen?’
Precieze merken, gewichten en tijden wilde ik horen maar stuitte op haar steeds ongeduldiger: ‘Dat weet ik niet hoor, dat doe ik op mijn gevoel.’
Ik kwam niet verder, mijn hachee smaakte niet zoals hij moest smaken.
Ik kocht een gietijzeren braadpan die op de hare leek en vroeg of ze een keer daarin in mijn keuken haar hachee wilde maken.
Het werkte niet, weer smaakte hij niet zoals de hare thuis.
Toen ze overleed en we het huis leegruimden, nam ik haar oude braadpan mee.
Dit zou de ultieme poging worden, ik wist: dichter bij haar hachee kon ik niet komen. Toen ik mijn hachee proefde, ontbrak weer de goede smaak.
Toen gaf ik het op.
Terugkijkend besef ik welke essentiële ingrediënten ontbraken.
Als klein meisje naast haar in de keuken toekijken hoe ze kookte, de dag daarna aan het eind van de morgen naar huis huppelen in het vooruitzicht ‘heerlijk hacheedag’ Samen aan de ronde tafel genietend je buikje rond eten met een lepel appelmoes toe en dan voldaan weer naar school.
Die ingrediënten zijn niet meer in de handel.

13-3-2016

Hoe toch

Hoe toch

 

Hoe knallen opgelucht knetterden

hoop de lucht kleurde het zware

jaar afdroop de staart tussen de benen

 

Hoe het winnende lot weer niet viel

onschuld dansend werd omgelegd

vrede op aarde vakkundig vermoord

 

Hoe toch vandaag de lucht lente

leefde licht zich in ogen nestelde

een hart op hol sloeg

 

3-1-2017

Een dagje Antwerpen door de ogen van Louk

In 2017 deed Louk mee aan een trial met het middel Fenfluramine in de hoop dat dat nieuwe medicijn de frequentie en de zwaarte van zijn epileptische aanvallen zou verminderen. Een hoop die uitkwam. Deelname aan de trial was intensief, het vergde regelmatige bezoeken aan het ziekenhuis in Antwerpen. Een van de laatste keren dat hij daar was, vroeg ik me af hoe zo’n ziekenhuisdag voor hem zou zijn. Ik ging even in zijn schoenen staan en schreef toen dit verhaal: 
 
 
Vrijdag was ik vroeg wakker en ik dacht dat ik naar de kindjes zou gaan maar de bus kwam niet.
Ik mocht allemaal speelgoed in de mand doen, natuurlijk pakte ik mijn dierenkaartjes en de rode, blauwe en groene oogjes en de toekan nam ik ook mee.
Toen gingen we in de auto, papa reed en mama en ik gingen liedjes zingen en naar buiten kijken. We zagen bomen en bruggen en koeien en windmolens en vrachtwagens en een tunnel.

in de auto

 
Ik dacht dat we naar het bos gingen of naar oma of naar de zee of naar een vakantiehuisje maar steeds zei mama ‘andere keer, vandaag gaan we naar het ziekenhuis.’
Hoera, dat is leuk hoor!

Bij het ziekenhuis aangekomen

Daar zijn aardige mevrouwen en meisjes en iedereen is lief, alleen moet ik wel een paar rare dingen doen van ze. Soms moeten we heel lang wachten in een kamer met veel andere mensen voordat het meisje ons komt halen. Dat vind ik niet zo leuk want dan wordt het heel druk in mijn hoofd maar gelukkig kregen wij toen een leeg kamertje waar we mochten wachten en spelen.

eigen kamertje

Toen we even later naar de kamer van de mevrouw gingen, moest mijn trui uit en lijmden ze weer zwarte rondjes op mijn blote buik. Dat deden ze helemaal niet in een mooie rij en er waren ook geen rode en blauwe en groene rondjes, dat was wel jammer.

plakkertjes

Toen moest ik zitten op een hoog bed en heel lang wachten op de mevrouw die al die rondjes vastmaakte aan een doos en die doos ging toen streepjes schrijven.
Zo zagen ze hoe mijn hart klopt zeiden ze en ze keken er de hele tijd naar dus dat was wel belangrijk en iedereen was blij toen de mevrouw zei dat alles prima was met mijn hart. Maar dat wist ik al want mijn hart klopt ook prima zonder zwarte rondjes op mijn blote buik.
Daarom ging ik ondertussen gewoon spelen, ik legde de leeuw en de toekan en de tijger en de zebra en de andere dieren op een goeie rij op het bed en papa hielp erbij, ‘goed zo!’

met de toekan op het bedje

Tussendoor gingen we ook door de gangen lopen en het roze meisje op de muur zoeken. Ze is heel klein, pas als je heel dichtbij bent zie je haar en kan je haar een kusje geven.

kleine meisje

Papa en mama gingen ook weer veel praten met de mevrouw en het meisje want die vinden mij wel leuk geloof ik want ze wilden zo veel over me weten. Maar papa en mama zeiden allemaal dingen tegen hun die ik al lang weet.
Ze gingen ook weer heel veel praten over mijn medicijnen. Dat snap ik niet zo goed want medicijnen horen bij eten en drinken en daar praat je toch ook niet steeds over?
Ik vraag dat maar niet want mijn hoofd bedenkt wel zulke dingen maar mijn mond heeft daar geen woorden voor.
Na een poosje kon ik aan hun stemmen horen dat we bijna klaar waren want dan praten ze langzamer en dan maken ze afspraken en dan krijgen we flessen met medicijnen mee.
‘Dag Louk’, zeiden de mevrouw en het meisje, ‘tot de volgende keer’ en toen gaven ze me een hand maar daar vind ik niks aan dus ze mochten me wel een kusje geven. In het ziekenhuis hebben ze ook worst, die gingen we toen eten, lekker hoor!

eten

Daarna moest ik plassen in een fles, raar want ik kan heel goed plassen in de wc. Ik heb het toch maar gedaan want mama zei dat we daarna naar het bos gingen en naar de speeltuin.
Hoera, ik wist nog dat er bij het ziekenhuis een heel tof bos is met hele grote bomen. Vandaag lagen er heel veel gele bladeren op de grond die ruisen zo leuk als ik er met mijn voeten door heen slof en mijn dierenkaarten er in gooi.

gele bladeren

Er was ook een grote plas, daarin liet ik de toekan zwemmen want zwemmen is het leukste wat er is. Soms gaat Vlien met mij zwemmen en dat is zo fijn, dat zou ik elke dag wel willen.
Maar de toekan kon niet goed zwemmen, hij zakte naar de bodem van de plas.

toekan blub

Dus toen heeft papa hem uit de plas gered. Er was ook een speeltuin daar legde ik mijn kaartjes op de rand van de zandbak, precies goed.

speeltuin

Toen gingen we weer in de auto en naar huis. Dat duurde wel een beetje lang en ik was ook moe dus af en toe sliep ik even. Maar ik hoorde wel alles wat papa en mama zeiden hoor!
Vandaag is het zondag, dan ga ik bij oma spelen en dan vertellen we haar alles wat ik vrijdag heb gedaan en dan gaat ze er een verhaaltje van maken. Leuk hè?
3-12-2017

Zoet van toen

Lang bestaan we al uit afstand
toch wentel ik me in zijn warme welkom.
Hij wankelt , gaat dan voor.
Op het aanrecht staan kopjes en kommen in gelid,
het vertrouwde blauwe blikje met de zoete lekkernij.

Breed zit hij maar vult de stoel slechts half.
De bijbel vol briefjes, de glimmende armleuningen,
ze wijzen zijn wachten.
Zijn monoloog meandert langs orchideeën, koor en
kwalen, morgen wordt weer een knobbeltje weggesneden.
Voortdurend dwaalt zijn hand naar de littekens op zijn hoofd.

Zijn vrouw en zoon staren de kamer in, vergeeld in versleten lijstjes.
Langs de muren echoën de zekerheden die mijn jeugd kleurden,
‘dat is toch niks een dokteres’ ‘je ouders waren nou eenmaal zo.’
Nog steeds weet hij zeker: ‘ik zal ze niet zien want
in de hemel herken je elkaar niet.’

Pas als hij het blikje opent, we de stroopwafels smelten op onze
kommen koffie, deze warme rots van ons behoud,
pas dan verhaalt hij als vanouds hoe hij
de moffen uitschold en hard wegrende.
Pas dan herleeft de oude logeeroase, smul en schater ik.
Is dit weer de veiligste plek op aarde.

 

Deze bewerking van Tocht naar toen (zie categorie Gedichten) won in september 2017 de prijs in de Schrijven online wedstrijd ‘autobiografisch verhaal, anekdote of herinnering met stroopwafels in de hoofdrol.’

Mijn moeders handen

Op wasdag tillen haar handen de teil met kookwas van het gas, boenen de luiers met een borstel op het wasbord, spoelen ze twee keer, halen ze door de wringer en hangen ze aan de lijn.
’s Avonds zijn ze rood en gezwollen en vol kloofjes, ze smeert ze in met rozenglycerine.

Zonder pannenlappen tilt ze hete pannen van het vuur.
Ik probeer het ook maar brand mijn vingers en zet de pan geschrokken weer terug.
Hoe doet ze dat?
‘Mijn handen zijn vuurvast’ zegt ze.

‘Hou op’, roept ze als we weer ruziën, ‘anders krijg je met de mattenklopper.’
De enige keer dat ze dat dreigement uitvoert, buig ik voorover.
Ze veegt met de mattenklopper langs mijn billen.
Verbaasd kijk ik op naar haar, dit zou toch pijn moeten doen?

Ze leert me strijken.
Mouwen zijn het moeilijkst.
Zorgvuldig trekt ze de stof glad, dan stuurt haar rechterhand het strijkijzer geroutineerd over het overhemd van mijn vader.
Ik wil het ook zo doen maar mijn linkerhand begrijpt haar bewegingen niet en strijkt allemaal vouwen.
Ongeduldig duwen haar handen me opzij, ‘Laat mij maar.’

Het is weer vrijdagmiddag, moe zit ik bij haar bed.
Ze is verkouden, klaagt over hoofdpijn, onrustig frommelen haar handen aan de bovenrand van het laken.
Ik pak ze vast, streel ze langzaam, heet en droog voelen ze.
De volgende morgen gaat vroeg de telefoon, ze is gestorven.

Nog voel ik haar handen droog en heet in de mijne