Op Amsterdam Centraal stappen ze in: een man met twee kleuters.
Ze spreken Engels.
Met zijn smartphone in zijn hand, dirigeert hij ze naar raamplaatsen, gaat naast ze zitten, belt, begint een werkgesprek.
De trein vertrekt.
Het meisje kijkt naar buiten, wiegt haar knuffel, zingt zacht een kinderversje: ‘The wheels on the train go round and round, round and round, round and round, the wheels on the train go round and round, round and round all through the town.’
Het jongetje tegenover haar, murmelt even mee, trekt dan een gekke bek, schopt naar haar voeten.
Onverstoorbaar doorzingend ontwijkt ze hem behendig.
Nog een keer haalt zijn voet uit naar haar benen.
‘Au’ roept ze en naar de man: ‘daddy, daddy, stop him.’
Daddy, hand voor zijn microfoon, sist: ‘Jack, stop it! Now!’
Jack stopt, zit even stil.
Als daddy doorvergadert, glijdt hij grijnzend van zijn plek en gaat op onderzoek in de bijna lege coupé.
Op de lege bank naast de mijne, gaat hij zitten, dan liggen.
Kijkt naar me, fietsend met zijn benen in de lucht.
Ik kan mijn lachen niet inhouden en dat is koren op zijn molen: hij giert van het lachen.
Daddy hoort het, schiet overeind, grijpt hem in zijn nekvel en zet hem terug tegenover zijn zusje: ‘Jack, SIT!’ en vergadert verder.
Zusje is aanbeland bij het volgende couplet: ‘The baby on the bus goes wah wah wah, wah wah wah.’
Jack valt schaterend in: ‘Crazy baby goes wah wah wah.’
Dat is de druppel: terwijl de trein stopt in Castricum en ik de deur open, zie ik nog net hoe zusje overeind schiet en schreeuwt, het komt uit haar tenen: ‘SHUT UP YOU KLOOTZAK!!!’