1960
Oma leunt op het tuinhek, aan de andere kant hangt de buurvrouw haar was op.
Ze zeggen woorden die ik niet ken.
Ik pak mijn knikkerzak en ga naar ze toe.
Naast oma’s voet maak ik een knikkerkuiltje, aai stiekem haar been.
Ze voelt het, kijkt, knipoogt, ‘Lekker knikkeren, meiske.’
De zon, haar been, haar lach, alles is warm.
2020
Ik loop door de polder.
Geniet van het uitbottend groen, het bloeiend geel alom, de warme lentezon op mijn huid.
De lente stoomt hier op, onverstoorbaar en virusvrij.
Een fietser nadert, op vijf meter afstand van me stopt hij, stapt af.
Aarzelend kijkt hij me aan, vraagt dan: ‘Kan dit wel?’
Ik glimlach, knik automatisch: ‘Ja hoor.’
Hij stapt weer op, passeert me op het smalle pad.
We raken elkaar net niet.
Als hij voorbij is, zucht ik.
Besef dat ik mijn adem inhield.
Ja, dat dus. Herkenbaar. En prachtig verwoord.
Dank, Monique!
Het kind, dat nog zo (veilig) genieten kon..
Nu zelf oma, nog steeds genietend, en ongetwijfeld veiligheid biedend aan kleinkind. Maar wat begin je tegen Corona..: Adem inhouden maar!
Ja, precies die tegenstelling wilde ik woorden geven. Veilig – onveilig. Toch maar doorademen denk ik 😉
Veilig warm geborgen versus onveilig afstand op je hoede zijn.
Ja, die tegenstelling tussen toen en nu …