Langzaam malen haar kaken.
Ze kijkt dromerig.
Als ze frambozen eet, is ze terug in de moestuin en helpt haar vader met oogsten. Toen scheen altijd de zon, zei ze ooit.
Ik veeg haar lippen af, ze zijn droog, gebarsten. ‘Wil je thee?’
Haar gezicht vertrekt.
Heftig schudt ze nee.
Met moeite versta ik haar:
‘Geen drinken. Annie werkt, die liet me gister zitten op de wc. Ik belde en belde. En toen ze kwam was ze boos.’
Als ik frons, dreigt ze: ‘Je zegt niks hoor, dan laat ze me nog langer wachten.’
De frambozen ruiken naar ammonia.